Artikel 24a (Medewerkingsplicht en optreden opsporingsambtenaren)
1. Een ieder is verplicht aan de opsporingsambtenaren binnen de door hen gestelde redelijke termijn alle medewerking te verlenen die deze redelijkerwijs kunnen vorderen bij de uitoefening van de hen krachtens deze titel toekomende bevoegdheden.
2. Zij die uit hoofde van ambt, beroep of wettelijk voorschrift verplicht zijn tot geheimhouding, kunnen het verlenen van medewerking weigeren, voor zover dit uit hun geheimhoudingsplicht voortvloeit.
3. De opsporingsambtenaren zijn bevoegd op kosten van de overtreder door feitelijk handelen op te treden tegen hetgeen in strijd met de in het eerste lid bedoelde verplichting is of wordt gedaan, gehouden of nagelaten, voor zover dat redelijkerwijs voor de vervulling van hun taak nodig is.
Uitleg in duidelijke taal
1. Een ieder is verplicht aan de opsporingsambtenaren binnen de door hen gestelde redelijke termijn alle medewerking te verlenen die deze redelijkerwijs kunnen vorderen bij de uitoefening van de hen krachtens deze titel toekomende bevoegdheden.
Dit betekent dat iedereen verplicht is om aan de opsporingsambtenaren, binnen de door hen vastgestelde redelijke termijn, alle medewerking te verlenen die deze opsporingsambtenaren redelijkerwijs mogen eisen bij het uitoefenen van de bevoegdheden die zij op grond van deze titel bezitten.
2. Zij die uit hoofde van ambt, beroep of wettelijk voorschrift verplicht zijn tot geheimhouding, kunnen het verlenen van medewerking weigeren, voor zover dit uit hun geheimhoudingsplicht voortvloeit.
Dit houdt in dat personen die op basis van hun ambt, beroep of een wettelijke bepaling een plicht tot geheimhouding hebben, de medewerking mogen weigeren, maar uitsluitend voor zover dit direct voortkomt uit hun geheimhoudingsplicht.
3. De opsporingsambtenaren zijn bevoegd op kosten van de overtreder door feitelijk handelen op te treden tegen hetgeen in strijd met de in het eerste lid bedoelde verplichting is of wordt gedaan, gehouden of nagelaten, voor zover dat redelijkerwijs voor de vervulling van hun taak nodig is.
Dit betekent dat de opsporingsambtenaren de bevoegdheid hebben om, op kosten van de persoon die de regel overtreedt, door middel van feitelijke handelingen op te treden tegen datgene wat in strijd is met de in het eerste lid genoemde verplichting tot medewerking, of wat in dat kader wordt gedaan, gehouden of nagelaten. Dit mogen zij doen voor zover dit redelijkerwijs noodzakelijk is voor de uitvoering van hun taak.
Gerelateerde rechtspraak
ECLI:NL:HR:2010:BL0666
ECLI:NL:HR:2023:1562 - Vordering WED-gegevens en nemo tenetur: de grens van 'fishing expeditions'
Een te brede, ongespecificeerde vordering tot het overleggen van documenten onder de WED wordt aangemerkt als een 'fishing expedition'. Vervolging voor het niet voldoen aan een dergelijke vordering is in strijd met het nemo tenetur-beginsel (art. 6 EVRM).
ECLI:NL:HR:2018:902 - Opzet op niet-naleven vordering: voorafgaand handelen is niet zonder meer bewijs
Het opzettelijk creëren van een situatie waarin men niet kan voldoen aan een toekomstige vordering (culpa in causa), bewijst niet automatisch het opzet op het niet-voldoen aan die latere, specifieke vordering. Dit opzet moet afzonderlijk worden vastgesteld.
ECLI:NL:HR:2018:901 - Schorsing visvergunning geen 'criminal charge', strafvervolging na sanctie toegestaan
Een bestuursrechtelijke schorsing van een visvergunning met een compensatoir doel is geen 'criminal charge' in de zin van art. 50 Handvest, ook niet bij aanzienlijke financiële schade. Het ne bis in idem-beginsel staat een daaropvolgende strafvervolging voor hetzelfde feit daarom niet in de weg.