Artikel 19 (Bevoegdheid opsporingsambtenaren inzage kopieën bescheiden)
1. De opsporingsambtenaren zijn in het belang van de opsporing bevoegd inzage te vorderen van gegevens en bescheiden, voor zover dat redelijkerwijs voor de vervulling van hun taak nodig is.
2. Zij zijn bevoegd van de gegevens en bescheiden kopieën te maken.
3. Indien het maken van kopieën niet ter plaatse kan geschieden, zijn zij bevoegd de gegevens en bescheiden voor dat doel voor korte tijd mee te nemen tegen een door hen af te geven schriftelijk bewijs.
Uitleg in duidelijke taal
1. De opsporingsambtenaren zijn in het belang van de opsporing bevoegd inzage te vorderen van gegevens en bescheiden, voor zover dat redelijkerwijs voor de vervulling van hun taak nodig is.
Dit lid stelt dat opsporingsambtenaren, wanneer dit in het belang van de opsporing is, de bevoegdheid hebben om inzage te vorderen van gegevens en bescheiden. Deze bevoegdheid mag enkel worden uitgeoefend voor zover dit redelijkerwijs voor de vervulling van hun taak nodig is.
2. Zij zijn bevoegd van de gegevens en bescheiden kopieën te maken.
Dit lid preciseert dat de opsporingsambtenaren tevens bevoegd zijn om van de betreffende gegevens en bescheiden kopieën te maken.
3. Indien het maken van kopieën niet ter plaatse kan geschieden, zijn zij bevoegd de gegevens en bescheiden voor dat doel voor korte tijd mee te nemen tegen een door hen af te geven schriftelijk bewijs.
Dit lid bepaalt dat, als het maken van kopieën niet ter plaatse kan geschieden, de opsporingsambtenaren bevoegd zijn om de gegevens en bescheiden voor dat doel (het maken van kopieën) voor korte tijd mee te nemen. Dit mag alleen tegen een door hen af te geven schriftelijk bewijs.
Gerelateerde rechtspraak
ECLI:NL:HR:2010:BL0666
ECLI:NL:HR:2023:1562 - Vordering WED-gegevens en nemo tenetur: de grens van 'fishing expeditions'
Een te brede, ongespecificeerde vordering tot het overleggen van documenten onder de WED wordt aangemerkt als een 'fishing expedition'. Vervolging voor het niet voldoen aan een dergelijke vordering is in strijd met het nemo tenetur-beginsel (art. 6 EVRM).