Terug naar bibliotheek
Authentiek : NL
Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie
ZEVENDE DEEL. ALGEMENE EN SLOTBEPALINGEN
Artikel 351

Artikel 351 (Eerdere overeenkomsten lidstaten derde staten)

Laatste versie

De rechten en verplichtingen voortvloeiende uit overeenkomsten vóór 1 januari 1958 of, voor de toetredende staten, vóór de datum van hun toetreding gesloten tussen één of meer lidstaten enerzijds en één of meer derde staten anderzijds, worden door de bepalingen van de Verdragen niet aangetast. Voorzover deze overeenkomsten niet verenigbaar zijn met de Verdragen maakt de betrokken lidstaat of maken de betrokken lidstaten gebruik van alle passende middelen om de vastgestelde onverenigbaarheid op te heffen. Indien nodig verlenen de lidstaten elkaar bijstand teneinde dat doel te bereiken en volgen in voorkomende gevallen een gemeenschappelijke gedragslijn. Bij de toepassing van de overeenkomsten, bedoeld in de eerste alinea, houden de lidstaten rekening met het feit dat de voordelen door elke lidstaat in de Verdragen toegestaan, een wezenlijk bestanddeel uitmaken van de totstandkoming van de Unie en dientengevolge onverbrekelijk verbonden zijn met de oprichting van gemeenschappelijke instellingen, met het toekennen van bevoegdheden aan die instellingen en met het verlenen van dezelfde voordelen door de overige lidstaten.

Uitleg in duidelijke taal

1. De rechten en verplichtingen voortvloeiende uit overeenkomsten vóór 1 januari 1958 of, voor de toetredende staten, vóór de datum van hun toetreding gesloten tussen één of meer lidstaten enerzijds en één of meer derde staten anderzijds, worden door de bepalingen van de Verdragen niet aangetast.

Dit betekent letterlijk dat de rechten en verplichtingen die voortkomen uit overeenkomsten die zijn gesloten vóór 1 januari 1958, of voor staten die later zijn toegetreden tot de Unie, vóór de datum van hun toetreding, tussen één of meer lidstaten aan de ene kant en één of meer derde staten (niet-lidstaten) aan de andere kant, niet worden beïnvloed (aangetast) door de bepalingen van de Verdragen (de EU-Verdragen).

2. Voorzover deze overeenkomsten niet verenigbaar zijn met de Verdragen maakt de betrokken lidstaat of maken de betrokken lidstaten gebruik van alle passende middelen om de vastgestelde onverenigbaarheid op te heffen. Indien nodig verlenen de lidstaten elkaar bijstand teneinde dat doel te bereiken en volgen in voorkomende gevallen een gemeenschappelijke gedragslijn.

Dit betekent letterlijk dat, in het geval dat deze eerder gesloten overeenkomsten niet in overeenstemming (verenigbaar) zijn met de Verdragen, de betreffende lidstaat of lidstaten alle geschikte (passende) middelen moeten aanwenden om de geconstateerde (vastgestelde) onverenigbaarheid weg te nemen (op te heffen). Als dat nodig is, zullen de lidstaten elkaar hulp (bijstand) verlenen om dat doel te bereiken en zullen zij, indien de situatie zich voordoet (in voorkomende gevallen), een gezamenlijke (gemeenschappelijke) aanpak (gedragslijn) volgen.

3. Bij de toepassing van de overeenkomsten, bedoeld in de eerste alinea, houden de lidstaten rekening met het feit dat de voordelen door elke lidstaat in de Verdragen toegestaan, een wezenlijk bestanddeel uitmaken van de totstandkoming van de Unie en dientengevolge onverbrekelijk verbonden zijn met de oprichting van gemeenschappelijke instellingen, met het toekennen van bevoegdheden aan die instellingen en met het verlenen van dezelfde voordelen door de overige lidstaten.

Dit betekent letterlijk dat wanneer lidstaten de overeenkomsten toepassen die in de eerste alinea zijn genoemd, zij er rekening mee moeten houden dat de voordelen die door elke lidstaat in de Verdragen zijn toegestaan, een essentieel (wezenlijk) onderdeel vormen van het ontstaan (de totstandkoming) van de Unie. Als gevolg daarvan (dientengevolge) zijn deze voordelen onlosmakelijk (onverbrekelijk) verbonden met het oprichten van gemeenschappelijke instellingen, het toekennen van bevoegdheden aan die instellingen, en het verlenen van dezelfde voordelen door de andere lidstaten.