Artikel 191 (Milieubeleid Unie, doelstellingen, beginselen, overwegingen en samenwerking)
1. Het beleid van de Unie op milieugebied draagt bij tot het nastreven van de volgende doelstellingen:
– behoud, bescherming en verbetering van de kwaliteit van het milieu; – bescherming van de gezondheid van de mens; – behoedzaam en rationeel gebruik van natuurlijke hulpbronnen; – bevordering op internationaal vlak van maatregelen om het hoofd te bieden aan regionale of mondiale milieuproblemen, en in het bijzonder de bestrijding van klimaatverandering.
2. De Unie streeft in haar milieubeleid naar een hoog niveau van bescherming, rekening houdend met de uiteenlopende situaties in de verschillende regio’s van de Unie. Haar beleid berust op het voorzorgsbeginsel en het beginsel van preventief handelen, het beginsel dat milieuaantastingen bij voorrang aan de bron dienen te worden bestreden, en het beginsel dat de vervuiler betaalt.In dit verband omvatten de aan eisen inzake milieubescherming beantwoordende harmonisatiemaatregelen, in de gevallen die daarvoor in aanmerking komen, een vrijwaringsclausule op grond waarvan de lidstaten om niet-economische milieuredenen voorlopige maatregelen kunnen nemen die aan een toetsingsprocedure van de Unie onderworpen zijn.
3. Bij het bepalen van haar beleid op milieugebied houdt de Unie rekening met:
– de beschikbare wetenschappelijke en technische gegevens; – de milieuomstandigheden in de onderscheiden regio’s van de Unie; – de voordelen en lasten die kunnen voortvloeien uit optreden, onderscheidenlijk niet-optreden; – de economische en sociale ontwikkeling van de Unie als geheel en de evenwichtige ontwikkeling van haar regio’s.
4. In het kader van hun onderscheiden bevoegdheden werken de Unie en de lidstaten samen met derde landen en de bevoegde internationale organisaties. De nadere regels voor de samenwerking van de Unie kunnen voorwerp zijn van overeenkomsten tussen de Unie en de betrokken derde partijen.De eerste alinea doet geen afbreuk aan de bevoegdheid van de lidstaten om in internationale fora te onderhandelen en internationale overeenkomsten te sluiten.
Uitleg in duidelijke taal
1. Het beleid van de Unie op milieugebied draagt bij tot het nastreven van de volgende doelstellingen:
Dit betekent dat het beleid van de Unie op het gebied van milieu gericht is op het bereiken van de hierna genoemde doelen:
– behoud, bescherming en verbetering van de kwaliteit van het milieu;
Dit houdt in: het in stand houden, beveiligen en beter maken van de kwaliteit van de leefomgeving;
– bescherming van de gezondheid van de mens;
Dit houdt in: het beveiligen van de gezondheid van mensen;
– behoedzaam en rationeel gebruik van natuurlijke hulpbronnen;
Dit houdt in: zorgvuldig en verstandig omgaan met de natuurlijke rijkdommen;
– bevordering op internationaal vlak van maatregelen om het hoofd te bieden aan regionale of mondiale milieuproblemen, en in het bijzonder de bestrijding van klimaatverandering.
Dit houdt in: het op internationaal niveau stimuleren van acties om regionale of wereldwijde milieuproblemen aan te pakken, met speciale aandacht voor de strijd tegen klimaatverandering.
2. De Unie streeft in haar milieubeleid naar een hoog niveau van bescherming, rekening houdend met de uiteenlopende situaties in de verschillende regio’s van de Unie. Haar beleid berust op het voorzorgsbeginsel en het beginsel van preventief handelen, het beginsel dat milieuaantastingen bij voorrang aan de bron dienen te worden bestreden, en het beginsel dat de vervuiler betaalt.In dit verband omvatten de aan eisen inzake milieubescherming beantwoordende harmonisatiemaatregelen, in de gevallen die daarvoor in aanmerking komen, een vrijwaringsclausule op grond waarvan de lidstaten om niet-economische milieuredenen voorlopige maatregelen kunnen nemen die aan een toetsingsprocedure van de Unie onderworpen zijn.
Dit lid stelt dat de Unie in haar milieubeleid een hoog beschermingsniveau nastreeft, waarbij zij rekening houdt met de diverse omstandigheden in de verschillende regio's van de Unie. Haar beleid is gebaseerd op het voorzorgsbeginsel (wat inhoudt dat voorzichtigheid wordt betracht om schade te voorkomen), het beginsel van preventief handelen (waarbij voorkomen beter is dan genezen), het beginsel dat milieuaantastingen bij voorrang aan de bron dienen te worden bestreden, en het beginsel dat de vervuiler betaalt (wat betekent dat de veroorzaker van vervuiling de kosten daarvan draagt). In dit verband kunnen harmonisatiemaatregelen (maatregelen om wetgeving in de lidstaten op elkaar af te stemmen) die voldoen aan de eisen van milieubescherming, indien passend, een vrijwaringsclausule bevatten. Deze clausule stelt lidstaten in staat om, op basis van niet-economische milieuredenen, voorlopige maatregelen te treffen. Deze maatregelen zijn vervolgens onderworpen aan een controleprocedure van de Unie.
3. Bij het bepalen van haar beleid op milieugebied houdt de Unie rekening met:
Dit betekent dat de Unie bij het vaststellen van haar milieubeleid de volgende aspecten in overweging neemt:
– de beschikbare wetenschappelijke en technische gegevens;
Dit houdt in: de wetenschappelijke en technische informatie die voorhanden is;
– de milieuomstandigheden in de onderscheiden regio’s van de Unie;
Dit houdt in: de staat van het milieu in de verschillende gebieden van de Unie;
– de voordelen en lasten die kunnen voortvloeien uit optreden, onderscheidenlijk niet-optreden;
Dit houdt in: de positieve en negatieve gevolgen die kunnen ontstaan door wel of juist niet te handelen;
– de economische en sociale ontwikkeling van de Unie als geheel en de evenwichtige ontwikkeling van haar regio’s.
Dit houdt in: de economische en maatschappelijke vooruitgang van de gehele Unie en de gebalanceerde ontwikkeling van haar verschillende regio's.
4. In het kader van hun onderscheiden bevoegdheden werken de Unie en de lidstaten samen met derde landen en de bevoegde internationale organisaties. De nadere regels voor de samenwerking van de Unie kunnen voorwerp zijn van overeenkomsten tussen de Unie en de betrokken derde partijen.De eerste alinea doet geen afbreuk aan de bevoegdheid van de lidstaten om in internationale fora te onderhandelen en internationale overeenkomsten te sluiten.
Dit lid bepaalt dat de Unie en haar lidstaten, binnen de grenzen van hun respectieve bevoegdheden, samenwerken met landen buiten de Unie (derde landen) en met de relevante internationale organisaties. De specifieke voorwaarden voor de samenwerking van de Unie kunnen worden vastgelegd in overeenkomsten tussen de Unie en de betreffende externe partijen. De eerste zin van dit lid beperkt niet de bevoegdheid van de lidstaten om zelfstandig te onderhandelen in internationale fora en internationale verdragen aan te gaan.
Gerelateerde rechtspraak
ECLI:NL:HR:2019:2006
Klimaatzaak Urgenda, Urgenda Arrest