Artikel 102 (Misbruik van machtspositie)
Onverenigbaar met de interne markt en verboden, voorzover de handel tussen lidstaten daardoor ongunstig kan worden beïnvloed, is het, dat een of meer ondernemingen misbruik maken van een machtspositie op de interne markt of op een wezenlijk deel daarvan. Dit misbruik kan met name bestaan in: a. het rechtstreeks of zijdelings opleggen van onbillijke aan- of verkoopprijzen of van andere onbillijke contractuele voorwaarden; b. het beperken van de productie, de afzet of de technische ontwikkeling ten nadele van de verbruikers; c. het toepassen ten opzichte van handelspartners van ongelijke voorwaarden bij gelijkwaardige prestaties, hun daarmede nadeel berokkenend bij de mededinging; d. het feit dat het sluiten van overeenkomsten afhankelijk wordt gesteld van het aanvaarden door de handelspartners van bijkomende prestaties, welke naar hun aard of volgens het handelsgebruik geen verband houden met het onderwerp van deze overeenkomsten.
Uitleg in duidelijke taal
Onverenigbaar met de interne markt en verboden, voorzover de handel tussen lidstaten daardoor ongunstig kan worden beïnvloed, is het, dat een of meer ondernemingen misbruik maken van een machtspositie op de interne markt of op een wezenlijk deel daarvan.
Dit betekent dat het niet is toegestaan en in strijd is met de interne markt wanneer een of meerdere ondernemingen misbruik maken van een economische machtspositie die zij hebben op de interne markt of op een substantieel (wezenlijk) deel daarvan. Een voorwaarde hiervoor is dat de handel tussen de lidstaten hierdoor nadelig (ongunstig) beïnvloed kan worden.
Dit misbruik kan met name bestaan in:
Dit misbruik kan in het bijzonder (met name) bestaan uit de volgende handelingen, maar is niet beperkt tot deze voorbeelden:
a. het rechtstreeks of zijdelings opleggen van onbillijke aan- of verkoopprijzen of van andere onbillijke contractuele voorwaarden;
Dit betekent dat het misbruik kan bestaan uit het direct (rechtstreeks) of indirect (zijdelings) opleggen van prijzen voor aankoop of verkoop die niet eerlijk (onbillijk) zijn, of het opleggen van andere contractuele voorwaarden die onbillijk zijn.
b. het beperken van de productie, de afzet of de technische ontwikkeling ten nadele van de verbruikers;
Dit houdt in dat misbruik kan bestaan uit het verminderen (beperken) van de productie, de verkoop (afzet) of de technische vooruitgang (ontwikkeling), wanneer dit nadelig is voor de consumenten (verbruikers).
c. het toepassen ten opzichte van handelspartners van ongelijke voorwaarden bij gelijkwaardige prestaties, hun daarmede nadeel berokkenend bij de mededinging;
Dit betekent dat misbruik kan plaatsvinden door verschillende (ongelijke) voorwaarden te hanteren (toepassen) tegenover handelspartners voor vergelijkbare (gelijkwaardige) transacties (prestaties), waardoor deze handelspartners een nadeel ondervinden in de concurrentiestrijd (mededinging).
d. het feit dat het sluiten van overeenkomsten afhankelijk wordt gesteld van het aanvaarden door de handelspartners van bijkomende prestaties, welke naar hun aard of volgens het handelsgebruik geen verband houden met het onderwerp van deze overeenkomsten.
Dit houdt in dat misbruik kan bestaan uit de situatie (het feit) waarin het aangaan (sluiten) van overeenkomsten vereist dat de handelspartners akkoord gaan (aanvaarden) met extra (bijkomende) prestaties. Deze bijkomende prestaties hebben, gezien hun aard of volgens wat gebruikelijk is in de handel (handelsgebruik), geen relatie (verband) met het eigenlijke onderwerp van de overeenkomsten.
Gerelateerde rechtspraak
ECLI:NL:HR:2012:BX0345
ECLI:NL:HR:2023:965
ECLI:NL:HR:2014:149
ECLI:NL:HR:2024:300 - Hoge Raad: Prijsdiscriminatie door dominante onderneming vereist concrete analyse concurrentienadeel
Het toepassen van ongelijke tarieven door een onderneming met een machtspositie (Buma/Stemra) levert niet automatisch een concurrentienadeel op voor de benadeelde partij. Er is een analyse van alle concrete omstandigheden vereist om vast te stellen of de concurrentiepositie daadwerkelijk wordt beïnvloed.
ECLI:NL:HR:2023:660 - Doorwerking mededingingsrechtelijk vermoeden in bevoegdheidstoets art. 8 Brussel I-bis
De Hoge Raad vraagt het Hof van Justitie EU of het materiële mededingingsrechtelijke vermoeden van beslissende invloed van een moeder- op een dochtervennootschap doorwerkt in de procedurele bevoegdheidstoets van art. 8 lid 1 Brussel I-bis voor vorderingen tegen die dochter.