Artikel 1
1. Dit Verdrag heeft tot doel:
a. de Staat aan te wijzen welks autoriteiten bevoegd zijn maatregelen te nemen ter bescherming van de persoon of het vermogen van het kind; b. het recht aan te wijzen dat door die autoriteiten in de uitoefening van hun bevoegdheid dient te worden toegepast; c. het op de ouderlijke verantwoordelijkheid toepasselijke recht te bepalen; d. de erkenning en de tenuitvoerlegging van de bedoelde beschermende maatregelen in alle Verdragsluitende Staten te verzekeren; e. tussen de autoriteiten van de Verdragsluitende Staten een zodanige samenwerking tot stand te brengen als noodzakelijk is voor het verwezenlijken van de doelstellingen van dit Verdrag.
2. Voor de toepassing van dit Verdrag omvat de term „ouderlijke verantwoordelijkheid” het ouderlijk gezag of iedere overeenkomstige gezagsverhouding waarin de rechten, de bevoegdheden en de verantwoordelijkheden van ouders, voogden of andere wettelijke vertegenwoordigers ten opzichte van de persoon of het vermogen van het kind besloten liggen.