Artikel 39 (Doelstellingen en overwegingen gemeenschappelijk landbouwbeleid)
1. Het gemeenschappelijk landbouwbeleid heeft ten doel:
a. de productiviteit van de landbouw te doen toenemen door de technische vooruitgang te bevorderen en door zowel de rationele ontwikkeling van de landbouwproductie als een optimaal gebruik van de productiefactoren, met name de arbeidskrachten, te verzekeren; b. aldus de landbouwbevolking een redelijke levensstandaard te verzekeren, met name door de verhoging van het hoofdelijk inkomen van hen die in de landbouw werkzaam zijn; c. de markten te stabiliseren; d. de voorziening veilig te stellen; e. redelijke prijzen bij de levering aan verbruikers te verzekeren.
2. Bij het tot stand brengen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en van de daarvoor te treffen bijzondere voorzieningen zal rekening gehouden worden met:
a. de bijzondere aard van het landbouwbedrijf, welke voortvloeit uit de maatschappelijke structuur van de landbouw en uit de structurele en natuurlijke ongelijkheid tussen de verschillende landbouwgebieden; b. de noodzaak de dienstige aanpassingen geleidelijk te doen verlopen; c. het feit, dat de landbouwsector in de lidstaten nauw verweven is met de gehele economie.
Uitleg in duidelijke taal
1. Het gemeenschappelijk landbouwbeleid heeft ten doel:
Dit eerste lid geeft aan dat het gemeenschappelijk landbouwbeleid de hierna volgende doelen nastreeft:
a. de productiviteit van de landbouw te doen toenemen door de technische vooruitgang te bevorderen en door zowel de rationele ontwikkeling van de landbouwproductie als een optimaal gebruik van de productiefactoren, met name de arbeidskrachten, te verzekeren;
Dit betekent dat een doel is om de productiviteit van de landbouw te verhogen. Dit dient te gebeuren door technische vooruitgang te stimuleren en tevens te zorgen voor een rationele ontwikkeling van de landbouwproductie en een optimaal gebruik van de productiefactoren, in het bijzonder de arbeidskrachten.
b. aldus de landbouwbevolking een redelijke levensstandaard te verzekeren, met name door de verhoging van het hoofdelijk inkomen van hen die in de landbouw werkzaam zijn;
Dit houdt in dat het beleid er op deze wijze naar streeft om de landbouwbevolking een redelijke levensstandaard te garanderen. Dit wordt met name beoogd door het inkomen per persoon (hoofdelijk inkomen) te verhogen voor diegenen die in de landbouw werken.
c. de markten te stabiliseren;
Dit specificeert als doel het stabiliseren van de markten.
d. de voorziening veilig te stellen;
Dit noemt als doel het garanderen (veilig stellen) van de bevoorrading (voorziening) van landbouwproducten.
e. redelijke prijzen bij de levering aan verbruikers te verzekeren.
Dit stelt als doel om ervoor te zorgen dat consumenten redelijke prijzen betalen wanneer producten aan hen geleverd worden.
2. Bij het tot stand brengen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en van de daarvoor te treffen bijzondere voorzieningen zal rekening gehouden worden met:
Dit tweede lid stelt dat bij de ontwikkeling en invoering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid, en bij de specifieke maatregelen (bijzondere voorzieningen) die daarvoor nodig zijn, aandacht besteed moet worden aan de volgende punten:
a. de bijzondere aard van het landbouwbedrijf, welke voortvloeit uit de maatschappelijke structuur van de landbouw en uit de structurele en natuurlijke ongelijkheid tussen de verschillende landbouwgebieden;
Dit betekent dat er rekening moet worden gehouden met het specifieke karakter (de bijzondere aard) van het landbouwbedrijf. Dit karakter vloeit voort uit de sociale opbouw (maatschappelijke structuur) van de landbouwsector en uit de bestaande verschillen in structuur en natuurlijke omstandigheden (structurele en natuurlijke ongelijkheid) tussen de diverse landbouwgebieden.
b. de noodzaak de dienstige aanpassingen geleidelijk te doen verlopen;
Dit houdt in dat er rekening gehouden moet worden met de vereiste dat noodzakelijke of passende (dienstige) veranderingen (aanpassingen) stapsgewijs (geleidelijk) moeten worden doorgevoerd.
c. het feit, dat de landbouwsector in de lidstaten nauw verweven is met de gehele economie.
Dit stelt dat men rekening moet houden met het gegeven dat de landbouwsector in de lidstaten een sterke en integrale verbinding (nauw verweven is) heeft met de economie als geheel.