Artikel 18
1. Een verzoek tot uitlevering kan slechts in overweging worden genomen, indien het voldoet aan de vereisten omschreven in de navolgende leden van dit artikel.
2. Het verzoek moet schriftelijk worden gedaan, hetzij langs diplomatieke weg, hetzij - voor zover het toepasselijke verdrag daarin voorziet - rechtstreeks door toezending aan Onze Minister.
3. Het verzoek moet vergezeld gaan van:
- het origineel of een authentiek afschrifthetzij van een, voor tenuitvoerlegging vatbaar, tegen de opgeëiste persoon gewezen strafvonnis,hetzij van een door de daartoe bevoegde autoriteit van de verzoekende staat gegeven bevel tot zijn aanhouding, of van een stuk dat dezelfde rechtskracht heeft,een en ander opgemaakt in de vorm voorgeschreven door het recht van die staat, en betrekking hebbende op de feiten waarvoor de uitlevering wordt gevraagd;
- een uiteenzetting van de feiten waarvoor de uitlevering wordt gevraagd, met een zo nauwkeurig mogelijke vermelding van de tijd en de plaats waarop deze zijn begaan;
- de tekst van de toepasselijke rechtsvoorschriften of, voorzover ongeschreven recht van toepassing is, een voor de beoordeling van het verzoek voldoende verklaring omtrent de inhoud van dat recht;
- de gegevens die nodig zijn voor het vaststellen van de identiteit van de opgeëiste persoon en - in geval van mogelijke twijfel daaromtrent - van zijn nationaliteit.
Gerelateerde rechtspraak
ECLI:NL:HR:2003:AE5288
ECLI:NL:HR:2003:AF0451
ECLI:NL:HR:2022:1589 - Uitleveringsverzoek VS: eisen aan omschrijving plaats delict en rechtsmacht
De Hoge Raad oordeelt dat bij een uitleveringsverzoek voor transnationale misdrijven de plaats delict voldoende is omschreven als de stukken de locaties van de feiten beschrijven. Als de feiten mede op het grondgebied van de verzoekende staat zijn begaan, is geen aparte opgave van rechtsmachtsbepalingen vereist.
ECLI:NL:HR:2022:1195 - Uitleveringsverdrag 1898: Dynamische interpretatie en correcte kwalificatie dubbele strafbaarheid
De Hoge Raad oordeelt dat voor uitlevering op basis van een oud verdrag de strafbaarheid moet worden beoordeeld naar het recht ten tijde van het verzoek, niet ten tijde van het verdrag. Tevens corrigeert de Raad de juridische kwalificatie van het verstrekken van misleidende informatie.