Artikel 14
1. Iedere officier en hulpofficier van justitie is bevoegd de voorlopige aanhouding van een voortvluchtige overeenkomstig artikel 13 te bevelen.
2. Kan het optreden van de officier van justitie en de hulpofficier niet worden afgewacht, dan is elke opsporingsambtenaar bevoegd de voortvluchtige aan te houden, onder de verplichting zorg te dragen dat hij onverwijld voor de officier van justitie of de hulpofficieren wordt geleid.
3. Na de voortvluchtige te hebben gehoord, kan de officier of hulpofficier van justitie bevelen dat hij gedurende drie dagen, te rekenen van het tijdstip van de voorlopige aanhouding, in verzekering gesteld zal blijven. De hulpofficier geeft van zijn bevel ten spoedigste schriftelijk kennis aan de officier van justitie.
4. De termijn van inverzekeringstelling kan door de officier van justitie éénmaal met drie dagen worden verlengd.
5. De voortvluchtige kan te allen tijde door de officier van justitie in vrijheid worden gesteld. Zolang de termijn van inverzekeringstelling nog niet is verlengd, komt deze bevoegdheid mede toe aan de hulpofficier die het bevel tot de voorlopige aanhouding heeft gegeven.
Gerelateerde rechtspraak
ECLI:NL:HR:2023:1315 - Uitleveringsrechter en de toets van voltooide flagrante schending bij beroep op specialiteitsbeginsel
De uitleveringsrechter mag niet beoordelen of bij een buitenlandse veroordeling het specialiteitsbeginsel is geschonden. Dit is slechts anders bij een voltooide flagrante schending van art. 6 EVRM, wat niet het geval is als de opgeëiste persoon hierover een verweer heeft kunnen voeren in de verzoekende staat.