Artikel 35. Toepasselijkheid burgerlijk recht bij beslissing van niet-bestuursorganen
1 Indien de beslissing op een verzoek als bedoeld in artikel 34 is genomen door een ander dan een bestuursorgaan, kan de belanghebbende zich tot de rechtbank wenden met het schriftelijk verzoek de verwerkingsverantwoordelijke te bevelen het verzoek als bedoeld in de artikelen 15 tot en met 22 van de verordening alsnog toe of af te wijzen.
2 Het verzoekschrift wordt ingediend binnen zes weken na ontvangst van het antwoord van de verwerkingsverantwoordelijke. Indien de verwerkingsverantwoordelijke niet binnen de in artikel 12, derde lid, van de verordening genoemde termijnen heeft geantwoord, is de indiening van het verzoekschrift niet aan een termijn gebonden.
3 De rechtbank wijst het verzoek toe, voor zover zij dit gegrond oordeelt. Alvorens de rechtbank beslist, stelt zij zo nodig de belanghebbenden in de gelegenheid hun zienswijze naar voren te brengen.
4 De indiening van het verzoekschrift behoeft niet door een advocaat te geschieden.
5 De derde afdeling van de vijfde titel van het Tweede Boek van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is van overeenkomstige toepassing.
6 De rechtbank kan partijen en anderen verzoeken binnen een door haar te bepalen termijn schriftelijke inlichtingen te geven en onder hen berustende stukken in te zenden. De verwerkingsverantwoordelijke en belanghebbende zijn verplicht aan dit verzoek te voldoen. De artikelen 8:45, tweede en derde lid, en 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht zijn van overeenkomstige toepassing.
Gerelateerde rechtspraak
ECLI:NL:HR:2021:1814 - BKR-registratie: Grondslag is Gerechtvaardigd Belang, niet Wettelijke Plicht
De Hoge Raad oordeelt dat een BKR-registratie moet worden getoetst aan de verwerkingsgrondslag 'gerechtvaardigd belang' (art. 6(1)(f) AVG), niet 'wettelijke plicht'. Dit omdat de wetgeving onvoldoende specifiek is. Hierdoor hebben betrokkenen recht op bezwaar en gegevenswissing, wat een belangenafweging vereist.
ECLI:NL:HR:2023:1216 - AVG-verzoek in kort geding na verstrijken termijn art. 35 UAVG toegestaan
Het verstrijken van de zeswekentermijn van art. 35 lid 2 UAVG belet een betrokkene niet om in kort geding een voorlopige voorziening te vorderen. Voor het spoedeisend belang gelden geen hogere eisen en een nieuw verzoek is niet vereist.