Artikel 3
1 Met betrekking tot de belastingen welke op aangifte moeten worden voldaan of afgedragen, is de belastingplichtige, onderscheidenlijk de inhoudingsplichtige, die niet reeds is uitgenodigd tot het doen van aangifte, gehouden vóór het tijdstip waarop de belasting moet worden betaald, de inspecteur om uitnodiging tot het doen van aangifte te verzoeken.
2 De belastingplichtige die niet reeds is uitgenodigd tot het doen van aangifte en een teruggaaf van omzetbelasting wenst, is gehouden de inspecteur om uitnodiging tot het doen van aangifte te verzoeken binnen zes maanden na afloop van het kalenderjaar waarin het recht op teruggaaf is ontstaan.
3 Een rechtspersoon als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel a, van de Wet op belastingen van rechtsverkeer, die weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat een verkrijging van aandelen in die rechtspersoon heeft plaatsgehad onder de in die bepaling genoemde omstandigheden, is gehouden vóór het tijdstip waarop de belasting ter zake van die verkrijging moet worden betaald, de inspecteur om uitnodiging tot het doen van aangifte te verzoeken, zo de rechtspersoon niet reeds met het oog op die verkrijging is uitgenodigd tot het doen van aangifte.
4 Een vereniging als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel b, van de Wet op belastingen van rechtsverkeer, die voor een bepaald kalenderjaar niet reeds is uitgenodigd tot het doen van aangifte, is gehouden binnen veertien dagen na afloop daarvan de inspecteur om uitnodiging tot het doen van aangifte te verzoeken.
5 Indien ter zake van een verkrijging van goederen als bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel a, van de Wet op belastingen van rechtsverkeer of van andere goederen waarvan geen notariële akte is opgemaakt een vrijstelling van overdrachtsbelasting wordt toegepast, is de verkrijger gehouden om binnen een maand na die verkrijging de inspecteur om uitnodiging tot het doen van aangifte te verzoeken.
Gerelateerde rechtspraak
ECLI:NL:HR:2021:415 - BPM-heffing schadevoertuig: herstel vereist vóór waardevermindering en Unierecht
BPM-vermindering voor een geïmporteerd schadevoertuig mag pas worden vastgesteld na herstel van essentiële gebreken. Deze regeling (art. 8, lid 3, Uitvoeringsregeling BPM) is niet in strijd met het EU-non-discriminatiebeginsel (art. 110 VWEU), omdat de heffing ziet op motorrijtuigen die geschikt zijn voor weggebruik.
ECLI:NL:HR:2021:507 - BPM-naheffing voor beschadigde importauto en rechtsgeldigheid aanslagbiljet zonder nummer
Het ontbreken van een uniek aanslagnummer op een aanslagbiljet tast de rechtsgeldigheid van de naheffingsaanslag niet aan. De inspecteur mag BPM naheffen voordat een fiscaal akkoord is gegeven en de vraag of dit akkoord terecht wordt geweigerd, staat niet ter beoordeling van de belastingrechter.