Terug naar bibliotheek
Hoofdstuk 5. Versterking
Artikel 13i

Artikel 13i

Laatste versie

1. Onze Minister beoordeelt of een gebouw aan de veiligheidsnorm voldoet. De beoordeling vindt plaats overeenkomstig de prioritering in het programma, tenzij uit het onderzoek, bedoeld in artikel 13g, zesde lid, blijkt dat er gegronde vermoedens zijn dat sprake is van een acuut onveilige situatie.

2. Indien een gebouw aan de veiligheidsnorm voldoet, neemt Onze Minister een besluit inhoudende dat het gebouw aan de veiligheidsnorm voldoet en geen versterkingsmaatregelen noodzakelijk zijn. Dit besluit bevat zo nodig een vergoeding van de door eigenaar geleden schade die een direct gevolg is van de beoordeling of een gebouw aan de veiligheidsnorm voldoet. De minister zendt een afschrift van dit besluit aan het college van de gemeente waarin het gebouw is gelegen en, indien het gebouw of het terrein waarop het staat een rijksmonument is, aan Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.

3. Indien een gebouw niet aan de veiligheidsnorm voldoet, zendt Onze Minister aan de eigenaar de beoordeling, bedoeld in het eerste lid. In die beoordeling is in ieder geval opgenomen de soort maatregelen die nodig zijn om het gebouw aan de veiligheidsnorm te laten voldoen, waarbij, voor zover van toepassing, rekening wordt gehouden met de monumentale of karakteristieke waarde van het gebouw.

4. In het geval, bedoeld in het derde lid, wordt in overleg met de eigenaar van het gebouw een versterkingsbesluit voorbereid.

5. De eigenaar van een gebouw kan schriftelijk bij Onze Minister bedenkingen indienen over de beoordeling, bedoeld in het derde lid, of een verzoek doen om het gebouw niet te versterken, tot het tijdstip waarop de minister een versterkingsbesluit heeft bekendgemaakt.

6. Indien de eigenaar bedenkingen of een verzoek om niet te versterken als bedoeld in het vijfde lid indient, neemt Onze Minister binnen acht weken na ontvangst ervan en met inachtneming van de ingediende bedenkingen een versterkingsbesluit of, indien de eigenaar daarom heeft verzocht, een besluit dat het gebouw niet wordt versterkt indien daardoor de belangen van gebruikers of derde belanghebbenden niet worden geschaad. In bijzondere gevallen verband houdende met de complexiteit daarvan of het aantal te nemen besluiten kan de termijn, genoemd in de eerste volzin, eenmaal worden verlengd met ten hoogste zes weken.

7. Indien een besluit, bedoeld in het zesde lid, wordt genomen dat een gebouw niet wordt versterkt, zendt Onze Minister een afschrift hiervan aan het college van de gemeente waarin het gebouw is gelegen en, indien het gebouw of het terrein waarop het staat een rijksmonument is, aan Onze Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, en draagt de minister zorg voor inschrijving van dit besluit in de openbare registers, bedoeld in artikel 16 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek.

8. De inschrijving in het register, bedoeld in het zevende lid, laat onverlet de mogelijkheid van een eigenaar om terug te komen op een keuze om een gebouw niet te versterken. Indien de eigenaar de keuze om een gebouw wel te versterken kenbaar maakt aan Onze Minister, neemt Onze Minister een nieuw versterkingsbesluit en draagt tevens zorg voor de doorhaling van het eerdere besluit in het register.