Wetboek van Strafvordering
Artikel 97 (Doorzoeking woning ter inbeslagneming)
1. In geval van ontdekking op heterdaad van een strafbaar feit of in geval van verdenking van een misdrijf als omschreven in artikel 67, eerste lid, kan de officier van justitie, bij dringende noodzakelijkheid en indien het optreden van de rechter-commissaris niet kan worden afgewacht, ter inbeslagneming een woning zonder toestemming van de bewoner doorzoeken.
2. Voor een doorzoeking als bedoeld in het eerste lid behoeft de officier van justitie de machtiging van de rechter-commissaris. Deze machtiging is met redenen omkleed.
3. Kan ook het optreden van de officier van justitie niet worden afgewacht, dan komt de bevoegdheid tot doorzoeking toe aan de hulpofficier. Het eerste en het tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing. De machtiging van de rechter-commissaris wordt zo mogelijk door tussenkomst van de officier van justitie gevraagd.
4. Indien de rechter-commissaris aan een hulpofficier van justitie machtiging heeft verleend ter inbeslagneming een woning zonder toestemming van de bewoner te doorzoeken, is voor het binnentreden in die woning door de betrokken hulpofficier van justitie geen machtiging als bedoeld in artikel 2 van de Algemene wet op het binnentreden vereist.
5. Artikel 96, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.
Uitleg in duidelijke taal
1. In geval van ontdekking op heterdaad van een strafbaar feit of in geval van verdenking van een misdrijf als omschreven in artikel 67, eerste lid, kan de officier van justitie, bij dringende noodzakelijkheid en indien het optreden van de rechter-commissaris niet kan worden afgewacht, ter inbeslagneming een woning zonder toestemming van de bewoner doorzoeken.
Dit lid bepaalt dat de officier van justitie een woning mag doorzoeken met het doel zaken in beslag te nemen (ter inbeslagneming), zonder dat de bewoner daarvoor toestemming heeft gegeven. Dit is toegestaan indien aan de volgende voorwaarden is voldaan: er moet sprake zijn van ofwel ontdekking op heterdaad van een strafbaar feit, ofwel verdenking van een misdrijf zoals omschreven in artikel 67, eerste lid. Bovendien moet er sprake zijn van dringende noodzakelijkheid én het optreden van de rechter-commissaris mag niet kunnen worden afgewacht.
2. Voor een doorzoeking als bedoeld in het eerste lid behoeft de officier van justitie de machtiging van de rechter-commissaris. Deze machtiging is met redenen omkleed.
Dit lid stelt dat de officier van justitie voor het uitvoeren van een doorzoeking zoals beschreven in het eerste lid, een machtiging nodig heeft van de rechter-commissaris. Deze machtiging moet voorzien zijn van een motivering (met redenen omkleed).
3. Kan ook het optreden van de officier van justitie niet worden afgewacht, dan komt de bevoegdheid tot doorzoeking toe aan de hulpofficier. Het eerste en het tweede lid zijn van overeenkomstige toepassing. De machtiging van de rechter-commissaris wordt zo mogelijk door tussenkomst van de officier van justitie gevraagd.
Dit lid regelt de situatie waarin ook niet gewacht kan worden op het optreden van de officier van justitie. In dat geval krijgt de hulpofficier de bevoegdheid tot doorzoeking. De voorwaarden en procedures uit het eerste lid (de gronden voor doorzoeking en de dringende noodzakelijkheid) en het tweede lid (de vereiste, met redenen omklede machtiging van de rechter-commissaris) gelden dan op eenzelfde manier voor de hulpofficier (zijn van overeenkomstige toepassing). De machtiging van de rechter-commissaris wordt, indien mogelijk, aangevraagd via de officier van justitie (door tussenkomst van).
4. Indien de rechter-commissaris aan een hulpofficier van justitie machtiging heeft verleend ter inbeslagneming een woning zonder toestemming van de bewoner te doorzoeken, is voor het binnentreden in die woning door de betrokken hulpofficier van justitie geen machtiging als bedoeld in artikel 2 van de Algemene wet op het binnentreden vereist.
Dit lid specificeert dat wanneer de rechter-commissaris aan een hulpofficier van justitie een machtiging heeft gegeven om een woning te doorzoeken met het doel zaken in beslag te nemen zonder toestemming van de bewoner, er voor het daadwerkelijk binnengaan (binnentreden) van die woning door die hulpofficier van justitie niet nog een aparte machtiging nodig is zoals vereist in artikel 2 van de Algemene wet op het binnentreden.
5. Artikel 96, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.
Dit lid geeft aan dat de bepalingen zoals opgenomen in het tweede lid van artikel 96 op eenzelfde wijze (van overeenkomstige toepassing) gelden voor de situaties die in dit artikel (artikel 97) worden beschreven.