Artikel 96c (Doorzoekingsbevoegdheid OvJ ter inbeslagneming)
1. In geval van ontdekking op heterdaad van een strafbaar feit of in geval van verdenking van een misdrijf als omschreven in artikel 67, eerste lid, kan de officier van justitie ter inbeslagneming elke plaats, met uitzondering van een woning zonder toestemming van de bewoner en een kantoor van een persoon met bevoegdheid tot verschoning als bedoeld in de artikelen 218 en 218a, doorzoeken.
2. Bij dringende noodzakelijkheid en indien het optreden van de officier van justitie niet kan worden afgewacht, kan een hulpofficier deze bevoegdheid uitoefenen. Hij behoeft daartoe de machtiging van de officier van justitie. Indien vanwege de vereiste spoed of de onbereikbaarheid van de officier van justitie de machtiging niet tijdig kan worden gevraagd, kan de machtiging binnen drie dagen na de doorzoeking door de officier van justitie worden verleend. Weigert de officier van justitie de machtiging, dan draagt hij zorg dat de gevolgen van de doorzoeking zoveel mogelijk ongedaan worden gemaakt.
3. Het doorzoeken van plaatsen overeenkomstig het bepaalde in het eerste lid geschiedt onder leiding van de officier van justitie of, in geval van toepassing van het tweede lid, onder leiding van de hulpofficier.
4. Artikel 96, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.
Uitleg in duidelijke taal
1. In geval van ontdekking op heterdaad van een strafbaar feit of in geval van verdenking van een misdrijf als omschreven in artikel 67, eerste lid, kan de officier van justitie ter inbeslagneming elke plaats, met uitzondering van een woning zonder toestemming van de bewoner en een kantoor van een persoon met bevoegdheid tot verschoning als bedoeld in de artikelen 218 en 218a, doorzoeken.
Dit betekent letterlijk: Wanneer een strafbaar feit op heterdaad wordt ontdekt, of wanneer er een verdenking bestaat van een misdrijf zoals beschreven in artikel 67, eerste lid, heeft de officier van justitie de bevoegdheid om ten behoeve van inbeslagneming elke plaats te doorzoeken. Er zijn uitzonderingen: een woning mag niet zonder toestemming van de bewoner worden doorzocht, en een kantoor van een persoon die bevoegd is zich te verschonen (zoals advocaten of artsen, conform artikelen 218 en 218a) mag ook niet zomaar worden doorzocht.
2. Bij dringende noodzakelijkheid en indien het optreden van de officier van justitie niet kan worden afgewacht, kan een hulpofficier deze bevoegdheid uitoefenen. Hij behoeft daartoe de machtiging van de officier van justitie. Indien vanwege de vereiste spoed of de onbereikbaarheid van de officier van justitie de machtiging niet tijdig kan worden gevraagd, kan de machtiging binnen drie dagen na de doorzoeking door de officier van justitie worden verleend. Weigert de officier van justitie de machtiging, dan draagt hij zorg dat de gevolgen van de doorzoeking zoveel mogelijk ongedaan worden gemaakt.
Dit betekent letterlijk: In gevallen van dringende noodzakelijkheid, en als het niet mogelijk is te wachten op het optreden van de officier van justitie, mag een hulpofficier deze doorzoekingsbevoegdheid uitoefenen. Hiervoor heeft de hulpofficier wel een machtiging nodig van de officier van justitie. Mocht het zo zijn dat vanwege grote spoed of omdat de officier van justitie niet bereikbaar is, deze machtiging niet op tijd gevraagd kan worden, dan kan de officier van justitie de machtiging alsnog verlenen binnen drie dagen nadat de doorzoeking heeft plaatsgevonden. Als de officier van justitie de machtiging weigert, dan moet hij ervoor zorgen dat de gevolgen van de doorzoeking zoveel als mogelijk teniet worden gedaan.
3. Het doorzoeken van plaatsen overeenkomstig het bepaalde in het eerste lid geschiedt onder leiding van de officier van justitie of, in geval van toepassing van het tweede lid, onder leiding van de hulpofficier.
Dit betekent letterlijk: Het doorzoeken van plaatsen, zoals beschreven in het eerste lid van dit artikel, gebeurt altijd onder leiding van de officier van justitie. Als echter het tweede lid van toepassing is (waarbij een hulpofficier de doorzoeking uitvoert), dan geschiedt de doorzoeking onder leiding van die hulpofficier.
4. Artikel 96, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.
Dit betekent letterlijk: De bepalingen uit het tweede lid van artikel 96 zijn ook op deze situatie van toepassing, op een manier die past bij de context van dit artikel.
Gerelateerde rechtspraak
ECLI:NL:HR:2022:900 - Rechtmatigheid Ennetcom-data en rechterlijke machtiging voor gebruik in strafzaken
De Hoge Raad oordeelt dat Ennetcom-data, verkregen via een rechtshulpverzoek, rechtmatig is als voldaan wordt aan de door de buitenlandse rechter gestelde voorwaarden, zoals een Nederlandse rechterlijke machtiging. Het Wetboek van Strafvordering verzet zich niet tegen een dergelijke machtigingsprocedure.
ECLI:NL:HR:2021:273 - Bewijsbeslag op de Staat: Spanning tussen verschoningsrecht en strafvordering
Een advocaat heeft een eigen, in rechte afdwingbaar belang bij de eerbiediging van zijn verschoningsrecht en kan daarvoor bewijsbeslag leggen. Beslag op originelen uit een strafdossier is wegens strijd met de openbare dienst verboden, maar beslag op daarvan gemaakte kopieën is wel toegestaan.