Artikel 96a (Bevel uitlevering voorwerp door opsporingsambtenaar)
1. In geval van verdenking van een misdrijf als omschreven in artikel 67, eerste lid, kan de opsporingsambtenaar een persoon die redelijkerwijs moet worden vermoed houder te zijn van een voor inbeslagneming vatbaar voorwerp bevelen dat hij dit ter inbeslagneming zal uitleveren.
2. Het bevel wordt niet gegeven aan de verdachte.
3. Op grond van hun bevoegdheid tot verschoning zijn niet verplicht aan het bevel te voldoen:
a. de personen bedoeld bij artikel 217; b. de personen bedoeld bij de artikelen 218 en 218a, voorzover de uitlevering met hun plicht tot geheimhouding in strijd zou zijn; c. de personen bedoeld bij artikel 219, voorzover de uitlevering hen of een hunner daarin genoemde betrekkingen aan het gevaar van een strafrechtelijke vervolging zou blootstellen.
4. Ten aanzien van brieven kan het bevel alleen worden gegeven, indien deze van de verdachte afkomstig zijn, voor hem bestemd zijn of op hem betrekking hebben, of wel indien zij het voorwerp van het strafbare feit uitmaken of tot het begaan daarvan gediend hebben.
5. Het eerste lid vindt geen toepassing ten aanzien van pakketten, brieven, stukken en andere berichten, welke aan een postvervoerbedrijf als bedoeld in de Postwet 2009 of een geregistreerde ingevolge artikel 2.1, vierde lid, van de Telecommunicatiewet dan wel aan een andere instelling van vervoer zijn toevertrouwd.
Uitleg in duidelijke taal
1. In geval van verdenking van een misdrijf als omschreven in artikel 67, eerste lid, kan de opsporingsambtenaar een persoon die redelijkerwijs moet worden vermoed houder te zijn van een voor inbeslagneming vatbaar voorwerp bevelen dat hij dit ter inbeslagneming zal uitleveren.
Dit betekent dat wanneer er een verdenking bestaat van een misdrijf als omschreven in artikel 67, eerste lid, de opsporingsambtenaar een persoon kan bevelen een voorwerp uit te leveren. Dit bevel kan worden gegeven aan een persoon van wie redelijkerwijs moet worden vermoed dat hij de houder is van een voor inbeslagneming vatbaar voorwerp. De persoon moet dit voorwerp dan ter inbeslagneming uitleveren.
2. Het bevel wordt niet gegeven aan de verdachte.
Dit betekent dat het bevel tot uitlevering, zoals genoemd in het eerste lid, niet aan de verdachte zelf mag worden gegeven.
3. Op grond van hun bevoegdheid tot verschoning zijn niet verplicht aan het bevel te voldoen:
Dit betekent dat bepaalde personen, vanwege hun bevoegdheid tot verschoning (het recht om geen getuigenis af te leggen of bepaalde informatie niet te geven), niet verplicht zijn om aan het bevel tot uitlevering te voldoen. Deze personen zijn:
a. de personen bedoeld bij artikel 217;
Dit verwijst naar de personen die bedoeld worden in artikel 217.
b. de personen bedoeld bij de artikelen 218 en 218a, voorzover de uitlevering met hun plicht tot geheimhouding in strijd zou zijn;
Dit betreft de personen die bedoeld worden in de artikelen 218 en 218a, voor zover de uitlevering in strijd zou zijn met hun plicht tot geheimhouding.
c. de personen bedoeld bij artikel 219, voorzover de uitlevering hen of een hunner daarin genoemde betrekkingen aan het gevaar van een strafrechtelijke vervolging zou blootstellen.
Dit omvat de personen bedoeld bij artikel 219, voor zover de uitlevering hen of een hunner in dat artikel genoemde betrekkingen aan het gevaar van een strafrechtelijke vervolging zou blootstellen.
4. Ten aanzien van brieven kan het bevel alleen worden gegeven, indien deze van de verdachte afkomstig zijn, voor hem bestemd zijn of op hem betrekking hebben, of wel indien zij het voorwerp van het strafbare feit uitmaken of tot het begaan daarvan gediend hebben.
Dit betekent dat met betrekking tot brieven het bevel tot uitlevering alleen kan worden gegeven als deze brieven van de verdachte afkomstig zijn, voor hem bestemd zijn, of op hem betrekking hebben. Het bevel kan ook worden gegeven als de brieven het voorwerp van het strafbare feit uitmaken of gediend hebben tot het begaan van dat feit.
5. Het eerste lid vindt geen toepassing ten aanzien van pakketten, brieven, stukken en andere berichten, welke aan een postvervoerbedrijf als bedoeld in de Postwet 2009 of een geregistreerde ingevolge artikel 2.1, vierde lid, van de Telecommunicatiewet dan wel aan een andere instelling van vervoer zijn toevertrouwd.
Dit betekent dat de regel uit het eerste lid niet van toepassing is op pakketten, brieven, stukken en andere berichten die zijn toevertrouwd aan een postvervoerbedrijf (zoals bedoeld in de Postwet 2009), of aan een geregistreerde persoon of instantie volgens artikel 2.1, vierde lid, van de Telecommunicatiewet, dan wel aan een andere instelling van vervoer.
Gerelateerde rechtspraak
ECLI:NL:HR:2022:475
ECLI:NL:HR:2017:1205 - Verschoningsrecht van verpleegkundige 112-centralist en doorbreking beroepsgeheim
Een BIG-geregistreerde verpleegkundige op een 112-meldkamer heeft een verschoningsrecht. Het oordeel van de verschoningsgerechtigde dat informatie hieronder valt, moet worden gerespecteerd, tenzij dit oordeel onmiskenbaar onjuist is. Zeer uitzonderlijke omstandigheden kunnen doorbreking van dit recht rechtvaardigen, waarbij de verplichting tot onderzoek uit art. 2 EVRM meeweegt.