Terug naar bibliotheek
Eerste Boek. Algemeene bepalingen
Titel IV. Eenige bijzondere dwangmiddelen
afdeeling Derde . Inbeslagneming
§ 1. Algemene bepalingen
Artikel 94d

Artikel 94d (Bevoegdheden OvJ tot bewaring verhaalsrecht)

Laatste versie

1. Tot bewaring van het recht tot verhaal kan de officier van justitie namens de staat de bevoegdheden uitoefenen, welke in het Burgerlijk Wetboek en in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering zijn toegekend aan een schuldeiser die in zijn verhaalsmogelijkheden is benadeeld als gevolg van een onverplicht door de schuldenaar verrichte rechtshandeling. Artikel 94c, onder c en e, is van overeenkomstige toepassing.

2. Voor de toepassing van de artikelen 46 en 47, Boek 3, van het Burgerlijk Wetboek geldt het in die artikelen bedoelde vermoeden van wetenschap voor rechtshandelingen welke door de verdachte of veroordeelde zijn verricht binnen één jaar vóór het tijdstip waarop de vervolging tegen hem is aangevangen.

3. De officier van justitie heeft voorts tot bewaring van het recht tot verhaal de bevoegdheid namens de staat als schuldeiser in het faillissement van de verdachte of veroordeelde op te komen. Zolang het bedrag van de boete of van het te ontnemen wederrechtelijk verkregen voordeel nog niet vaststaat wordt hij geacht voor een voorwaardelijke vordering op te komen.

4. De officier van justitie behoudt de in de eerste twee leden bedoelde bevoegdheden ondanks faillissement, voor zover de voorwerpen waarop de onverplichte rechtshandelingen betrekking hebben, niet door de curator op grond van de artikelen 42 tot en met 51 van de Faillissementswet worden opgevorderd.

Uitleg in duidelijke taal

1. Tot bewaring van het recht tot verhaal kan de officier van justitie namens de staat de bevoegdheden uitoefenen, welke in het Burgerlijk Wetboek en in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering zijn toegekend aan een schuldeiser die in zijn verhaalsmogelijkheden is benadeeld als gevolg van een onverplicht door de schuldenaar verrichte rechtshandeling. Artikel 94c, onder c en e, is van overeenkomstige toepassing.

Dit betekent dat de officier van justitie, handelend namens de staat, met het doel om het recht tot verhaal veilig te stellen, de bevoegdheden mag uitoefenen die in het Burgerlijk Wetboek en in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering zijn gegeven aan een schuldeiser. Dit geldt specifiek wanneer die schuldeiser in zijn mogelijkheden om verhaal te halen is benadeeld doordat de schuldenaar een rechtshandeling heeft verricht die hij niet verplicht was te doen. Artikel 94c, onderdelen c en e, is op een vergelijkbare wijze van toepassing.

2. Voor de toepassing van de artikelen 46 en 47, Boek 3, van het Burgerlijk Wetboek geldt het in die artikelen bedoelde vermoeden van wetenschap voor rechtshandelingen welke door de verdachte of veroordeelde zijn verricht binnen één jaar vóór het tijdstip waarop de vervolging tegen hem is aangevangen.

Dit betekent dat wanneer de artikelen 46 en 47 van Boek 3 van het Burgerlijk Wetboek worden toegepast, het daarin genoemde vermoeden van wetenschap geldt. Dit vermoeden is van toepassing op rechtshandelingen die door de verdachte of de veroordeelde zijn verricht in de periode van één jaar voordat de strafvervolging tegen hem of haar is begonnen.

3. De officier van justitie heeft voorts tot bewaring van het recht tot verhaal de bevoegdheid namens de staat als schuldeiser in het faillissement van de verdachte of veroordeelde op te komen. Zolang het bedrag van de boete of van het te ontnemen wederrechtelijk verkregen voordeel nog niet vaststaat wordt hij geacht voor een voorwaardelijke vordering op te komen.

Dit houdt in dat de officier van justitie, eveneens om het recht tot verhaal veilig te stellen, de bevoegdheid heeft om namens de staat als schuldeiser op te treden in het faillissement van de verdachte of veroordeelde. Zolang het bedrag van de boete of van het wederrechtelijk verkregen voordeel dat ontnomen moet worden nog niet definitief is vastgesteld, wordt de officier van justitie beschouwd als iemand die een voorwaardelijke vordering indient in dat faillissement.

4. De officier van justitie behoudt de in de eerste twee leden bedoelde bevoegdheden ondanks faillissement, voor zover de voorwerpen waarop de onverplichte rechtshandelingen betrekking hebben, niet door de curator op grond van de artikelen 42 tot en met 51 van de Faillissementswet worden opgevorderd.

Dit betekent dat de officier van justitie de bevoegdheden die in de eerste twee leden van dit artikel zijn genoemd, behoudt, ook al is er sprake van een faillissement. Dit geldt echter alleen voor zover de curator de voorwerpen waarop de onverplichte rechtshandelingen betrekking hebben, niet zelf opvordert op basis van de artikelen 42 tot en met 51 van de Faillissementswet.