Artikel 67 (Gevallen bevel voorlopige hechtenis)
1. Een bevel tot voorlopige hechtenis kan worden gegeven in geval van verdenking van:
a. een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld; b. een der misdrijven omschreven in de artikelen 132, 138a, 138aa, 138ab, 138b, 138c, 139c, 139d, eerste en tweede lid, 139g, 140, tweede lid, 141a, 137c, derde lid, 137d, eerste lid, 137e, tweede lid, 137g, tweede lid, 151, 184a, 251, 254b, 254ba, 254c, 272, 284, eerste lid, 285, eerste lid, 285b, 285c, 285d, 300, eerste lid, 321, 326c, tweede lid, 326d, 340, 342, 344a, 344b, 347, eerste lid, 350, 350a, 350c, 350d351, 372, 395, 417bis, 420bis.1, 420quater en 420quater.1 van het Wetboek van Strafrecht; c. een der misdrijven omschreven in:artikel 86i, eerste lid, van de Elektriciteitswet 1998;artikel 66h, eerste lid, van de Gaswet;artikel 8.12, eerste en tweede lid, van de Wet dieren;de artikelen 175, eerste lid, 176, eerste lid, en 176, tweede lid, voor zover dit betreft artikel 7, eerste lid, onderdelen a en c, van de Wegenverkeerswet 1994;artikel 30, tweede lid, van de Wet buitengewone bevoegdheden burgerlijk gezag;de artikelen 52, 53, eerste lid en 54 van de Wet gewetensbezwaren militaire dienst;artikel 36 van de Wet op de kansspelen;de artikelen 10c, 11, tweede lid, en 11a van de Opiumwet;artikel 55, tweede lid, van de Wet wapens en munitie;artikel 11 van de Wet tijdelijk huisverbod;artikel 8 van de Tijdelijke wet bestuurlijke maatregelen terrorismebestrijding.
2. Het bevel kan voorts worden gegeven indien geen vaste woon- of verblijfplaats in Nederland van de verdachte kan worden vastgesteld en hij verdacht wordt van een misdrijf waarvan de rechtbanken kennis nemen en waarop, naar de wettelijke omschrijving gevangenisstraf is gesteld.
3. De voorgaande leden van dit artikel vinden alleen toepassing wanneer uit feiten of omstandigheden blijkt van ernstige bezwaren tegen de verdachte.
4. In afwijking van het derde lid zijn bij verdenking van een terroristisch misdrijf ernstige bezwaren niet vereist voor een bevel tot bewaring. Bij verdenking van een van de misdrijven omschreven in de artikelen 114b, 120b, 140a, 176b, 289a, 304b en 415b, van het Wetboek van Strafrecht kan tevens een bevel tot gevangenhouding van de verdachte worden gegeven voor een duur van telkens ten hoogste tien dagen zonder dat ten aanzien van de verdachte ernstige bezwaren bestaan, waarbij de duur van de bevelen tot gevangenhouding zonder ernstige bezwaren tezamen een periode van dertig dagen niet te boven gaat.
Details
[Meerdere toekomstige wijzigingen; eerste op 01-01-2026. Zie het overzicht van wijzigingen]
Uitleg in duidelijke taal
1. Een bevel tot voorlopige hechtenis kan worden gegeven in geval van verdenking van:
Dit betekent dat een rechter een bevel kan uitvaardigen om iemand in voorlopige hechtenis te nemen als er een verdenking bestaat van:
a. een misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van vier jaren of meer is gesteld;
Dit houdt in: een misdrijf waarvoor volgens de wet een gevangenisstraf van vier jaar of langer kan worden opgelegd.
b. een der misdrijven omschreven in de artikelen 132, 138a, 138aa, 138ab, 138b, 138c, 139c, 139d, eerste en tweede lid, 139g, 140, tweede lid, 141a, 137c, derde lid, 137d, eerste lid, 137e, tweede lid, 137g, tweede lid, 151, 184a, 251, 254b, 254ba, 254c, 272, 284, eerste lid, 285, eerste lid, 285b, 285c, 285d, 300, eerste lid, 321, 326c, tweede lid, 326d, 340, 342, 344a, 344b, 347, eerste lid, 350, 350a, 350c, 350d351, 372, 395, 417bis, 420bis.1, 420quater en 420quater.1 van het Wetboek van Strafrecht;
Dit betekent: één van de misdrijven die zijn beschreven in de artikelen 132, 138a, 138aa, 138ab, 138b, 138c, 139c, 139d, eerste en tweede lid, 139g, 140, tweede lid, 141a, 137c, derde lid, 137d, eerste lid, 137e, tweede lid, 137g, tweede lid, 151, 184a, 251, 254b, 254ba, 254c, 272, 284, eerste lid, 285, eerste lid, 285b, 285c, 285d, 300, eerste lid, 321, 326c, tweede lid, 326d, 340, 342, 344a, 344b, 347, eerste lid, 350, 350a, 350c, 350d351, 372, 395, 417bis, 420bis.1, 420quater en 420quater.1 van het Wetboek van Strafrecht.
c. een der misdrijven omschreven in:artikel 86i, eerste lid, van de Elektriciteitswet 1998;artikel 66h, eerste lid, van de Gaswet;artikel 8.12, eerste en tweede lid, van de Wet dieren;de artikelen 175, eerste lid, 176, eerste lid, en 176, tweede lid, voor zover dit betreft artikel 7, eerste lid, onderdelen a en c, van de Wegenverkeerswet 1994;artikel 30, tweede lid, van de Wet buitengewone bevoegdheden burgerlijk gezag;de artikelen 52, 53, eerste lid en 54 van de Wet gewetensbezwaren militaire dienst;artikel 36 van de Wet op de kansspelen;de artikelen 11, tweede lid, en 11a van de Opiumwet;artikel 55, tweede lid, van de Wet wapens en munitie;artikel 11 van de Wet tijdelijk huisverbod;artikel 8 van de Tijdelijke wet bestuurlijke maatregelen terrorismebestrijding.
Dit betekent: één van de misdrijven die zijn beschreven in: artikel 86i, eerste lid, van de Elektriciteitswet 1998; artikel 66h, eerste lid, van de Gaswet; artikel 8.12, eerste en tweede lid, van de Wet dieren; de artikelen 175, eerste lid, 176, eerste lid, en 176, tweede lid, voor zover dit betreft artikel 7, eerste lid, onderdelen a en c, van de Wegenverkeerswet 1994; artikel 30, tweede lid, van de Wet buitengewone bevoegdheden burgerlijk gezag; de artikelen 52, 53, eerste lid en 54 van de Wet gewetensbezwaren militaire dienst; artikel 36 van de Wet op de kansspelen; de artikelen 11, tweede lid, en 11a van de Opiumwet; artikel 55, tweede lid, van de Wet wapens en munitie; artikel 11 van de Wet tijdelijk huisverbod; artikel 8 van de Tijdelijke wet bestuurlijke maatregelen terrorismebestrijding.
2. Het bevel kan voorts worden gegeven indien geen vaste woon- of verblijfplaats in Nederland van de verdachte kan worden vastgesteld en hij verdacht wordt van een misdrijf waarvan de rechtbanken kennis nemen en waarop, naar de wettelijke omschrijving gevangenisstraf is gesteld.
Dit betekent verder dat het bevel tot voorlopige hechtenis ook kan worden gegeven als van de verdachte geen vaste woon- of verblijfplaats in Nederland kan worden vastgesteld, én hij verdacht wordt van een misdrijf dat door de rechtbanken behandeld wordt en waarvoor volgens de wet een gevangenisstraf opgelegd kan worden.
3. De voorgaande leden van dit artikel vinden alleen toepassing wanneer uit feiten of omstandigheden blijkt van ernstige bezwaren tegen de verdachte.
Dit betekent dat de regels in de vorige leden (lid 1 en 2) van dit artikel alleen gelden als er op basis van feiten of omstandigheden sprake is van ernstige bezwaren tegen de verdachte.
4. In afwijking van het derde lid zijn bij verdenking van een terroristisch misdrijf ernstige bezwaren niet vereist voor een bevel tot bewaring. Bij verdenking van een van de misdrijven omschreven in de artikelen 114b, 120b, 140a, 176b, 289a, 304b en 415b, van het Wetboek van Strafrecht kan tevens een bevel tot gevangenhouding van de verdachte worden gegeven voor een duur van telkens ten hoogste tien dagen zonder dat ten aanzien van de verdachte ernstige bezwaren bestaan, waarbij de duur van de bevelen tot gevangenhouding zonder ernstige bezwaren tezamen een periode van dertig dagen niet te boven gaat.
Dit betekent dat, anders dan wat in het derde lid staat, bij een verdenking van een terroristisch misdrijf geen ernstige bezwaren nodig zijn voor een bevel tot bewaring. Bovendien kan, bij verdenking van een van de misdrijven genoemd in de artikelen 114b, 120b, 140a, 176b, 289a, 304b en 415b van het Wetboek van Strafrecht, ook een bevel tot gevangenhouding van de verdachte worden gegeven. Dit bevel geldt steeds voor maximaal tien dagen en kan worden gegeven zonder dat er ernstige bezwaren tegen de verdachte bestaan. De totale duur van zulke bevelen tot gevangenhouding zonder ernstige bezwaren mag echter niet langer zijn dan dertig dagen.
Gerelateerde rechtspraak
ECLI:NL:HR:2008:BC8231
ECLI:NL:HR:2022:475
ECLI:NL:HR:2008:BC8234
ECLI:NL:HR:1994:AD2076
ECLI:NL:HR:2019:601
ECLI:NL:HR:2017:592 - Onderzoek smartphone: Hoge Raad stelt grenzen aan opsporingsbevoegdheid
De algemene opsporingsbevoegdheid van art. 94 Sv is onvoldoende voor een verstrekkend onderzoek van een smartphone. Voor een meer dan beperkte inbreuk op de privacy is een machtiging van de officier van justitie of rechter-commissaris vereist.
ECLI:NL:HR:2015:3024
ECLI:NL:HR:2024:375
ECLI:NL:HR:2018:155 - Toelaatbaarheid Inzet Infiltranten: Predispositie Verdachte Voldoende voor Tallon-criterium
De inzet van infiltranten is toelaatbaar als de verdachte een predispositie had om het delict te plegen. Het is niet vereist dat de verdachte al een begin had gemaakt met de strafbare gedragingen. De Hoge Raad verduidelijkt hiermee het Tallon-criterium in lijn met EHRM-jurisprudentie.