Terug naar bibliotheek
Eerste Boek. Algemeene bepalingen
Titel IV. Eenige bijzondere dwangmiddelen
Tweede afdeeling. Voorloopige hechtenis
§ 1. Bevelen tot voorloopige hechtenis
Artikel 63

Artikel 63 (Bevel tot bewaring door rechter-commissaris)

Laatste versie

1. De rechter-commissaris kan, op de vordering van den officier van justitie, een bevel tot bewaring van den verdachte verleenen. De officier van justitie geeft van de vordering onverwijld mondeling of schriftelijk kennis aan de raadsman.

2. Indien de rechter-commissaris reeds aanstonds van oordeel is dat voor het verleenen van zoodanig bevel geen grond bestaat, wijst hij de vordering af.

3. In het andere geval hoort hij, tenzij het voorafgaand verhoor van den verdachte niet kan worden afgewacht, alvorens te beslissen, dezen omtrent de vordering van den officier van justitie en kan hij te dien einde, zoo noodig onder bijvoeging van een bevel tot medebrenging, diens dagvaarding gelasten.

4. De verdachte is bevoegd zich bij het verhoor door een raadsman te doen bijstaan. De raadsman wordt bij het verhoor in de gelegenheid gesteld de nodige opmerkingen te maken.

5. Wanneer de verdachte ten tijde van het plegen van het misdrijf waarvan hij wordt verdacht de leeftijd van achttien wel maar nog niet de leeftijd van drieëntwintig jaar heeft bereikt, kan de officier van justitie in zijn vordering aangeven of hij voornemens is te vorderen dat recht zal worden gedaan overeenkomstig artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht. Artikel 493 is van overeenkomstige toepassing.

6. De officier van justitie vraagt de directeur van de reclassering hierover van advies te dienen. De reclassering kan ten behoeve van het advies inlichtingen inwinnen bij de raad voor de kinderbescherming.

Uitleg in duidelijke taal

1. De rechter-commissaris kan, op de vordering van den officier van justitie, een bevel tot bewaring van den verdachte verleenen. De officier van justitie geeft van de vordering onverwijld mondeling of schriftelijk kennis aan de raadsman.

Dit lid stelt dat de rechter-commissaris de bevoegdheid heeft om, als de officier van justitie dit eist (vordering), een bevel tot bewaring van de verdachte af te geven (verleenen). Verder bepaalt het dat de officier van justitie de raadsman onverwijld (direct) mondeling of schriftelijk op de hoogte moet stellen (kennis geven) van deze vordering.

2. Indien de rechter-commissaris reeds aanstonds van oordeel is dat voor het verleenen van zoodanig bevel geen grond bestaat, wijst hij de vordering af.

Dit lid geeft aan dat wanneer de rechter-commissaris direct (aanstonds) van mening (oordeel) is dat er geen geldige reden (grond) is om een dergelijk (zoodanig) bevel (tot bewaring) af te geven (verleenen), hij de vordering van de officier van justitie afwijst.

3. In het andere geval hoort hij, tenzij het voorafgaand verhoor van den verdachte niet kan worden afgewacht, alvorens te beslissen, dezen omtrent de vordering van den officier van justitie en kan hij te dien einde, zoo noodig onder bijvoeging van een bevel tot medebrenging, diens dagvaarding gelasten.

Dit lid beschrijft dat, indien de vordering niet direct wordt afgewezen (In het andere geval), de rechter-commissaris de verdachte hoort over de vordering van de officier van justitie voordat hij een beslissing neemt (alvorens te beslissen). Dit horen vindt plaats, tenzij het voorafgaand verhoor van de verdachte niet afgewacht kan worden. Met het oog hierop (te dien einde) kan de rechter-commissaris, indien nodig (zoo noodig), de dagvaarding van de verdachte bevelen (gelasten), eventueel vergezeld van (onder bijvoeging van) een bevel tot medebrenging.

4. De verdachte is bevoegd zich bij het verhoor door een raadsman te doen bijstaan. De raadsman wordt bij het verhoor in de gelegenheid gesteld de nodige opmerkingen te maken.

Dit lid stelt dat de verdachte het recht (bevoegd) heeft om zich tijdens het verhoor te laten helpen (bijstaan) door een raadsman. Tijdens het verhoor krijgt de raadsman de mogelijkheid (in de gelegenheid gesteld) om de noodige opmerkingen te maken.

5. Wanneer de verdachte ten tijde van het plegen van het misdrijf waarvan hij wordt verdacht de leeftijd van achttien wel maar nog niet de leeftijd van drieëntwintig jaar heeft bereikt, kan de officier van justitie in zijn vordering aangeven of hij voornemens is te vorderen dat recht zal worden gedaan overeenkomstig artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht. Artikel 493 is van overeenkomstige toepassing.

Dit lid bepaalt dat als de verdachte op het moment (ten tijde) van het plegen van het misdrijf waarvan hij wordt verdacht, wel achttien jaar oud was maar nog geen drieëntwintig jaar, de officier van justitie in zijn vordering kan aangeven of hij van plan is (voornemens is) te eisen (vorderen) dat de zaak behandeld wordt (recht zal worden gedaan) overeenkomstig artikel 77c van het Wetboek van Strafrecht (adolescentenstrafrecht). Artikel 493 is hierbij op een gelijkwaardige manier van toepassing (van overeenkomstige toepassing).

6. De officier van justitie vraagt de directeur van de reclassering hierover van advies te dienen. De reclassering kan ten behoeve van het advies inlichtingen inwinnen bij de raad voor de kinderbescherming.

Dit lid geeft aan dat de officier van justitie de directeur van de reclassering verzoekt om hierover advies te dienen (advies te geven). Voor dit advies (ten behoeve van het advies) kan de reclassering informatie (inlichtingen) verzamelen (inwinnen) bij de raad voor de kinderbescherming.