Terug naar bibliotheek
Boek 6. Tenuitvoerlegging
Hoofdstuk 6. Rechterlijke beslissingen inzake de tenuitvoerlegging
Vijfde titel. Jeugd
Artikel 6:6:33

Artikel 6:6:33 (Omzetting plaatsing jeugdige naar TBS)

Laatste versie

1. De maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen die is verlengd tot de in artikel 6:6:31, tweede lid, bedoelde duur van zeven jaren, kan door de rechter ambtshalve of op vordering van het openbaar ministerie worden omgezet in de maatregel, bedoeld in artikel 37a, van het Wetboek van Strafrecht, indien de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen de omzetting in die maatregel eist.

2. De beslissing tot omzetting geldt als een last als bedoeld in artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht. De rechter geeft daarbij het bevel, bedoeld in artikel 37b van het Wetboek van Strafrecht. Artikel 37a, eerste, derde en vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht is van overeenkomstige toepassing.

3. Met de omzetting eindigt de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen onvoorwaardelijk.

4. De beslissing, bedoeld in het eerste lid, wordt genomen:

a. voordat de maatregel voorwaardelijk eindigt op de wijze, bedoeld in artikel 6:6:31, tweede lid; b. tijdens de voorwaardelijke beëindiging, bedoeld in artikel 6:6:32, eerste en tweede lid.

5. Bij de beslissing betrekt de rechter:

a. een recent opgemaakt, met redenen omkleed en ondertekend advies afkomstig van het hoofd of de directeur van de inrichting, en b. een afschrift van de aantekeningen omtrent de lichamelijke en geestelijke gesteldheid van de veroordeelde.

6. Artikel 6:6:11, vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.

Uitleg in duidelijke taal

1. De maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen die is verlengd tot de in artikel 6:6:31, tweede lid, bedoelde duur van zeven jaren, kan door de rechter ambtshalve of op vordering van het openbaar ministerie worden omgezet in de maatregel, bedoeld in artikel 37a, van het Wetboek van Strafrecht, indien de veiligheid van anderen, dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen de omzetting in die maatregel eist.

Dit lid bepaalt dat de maatregel waarbij een jeugdige in een inrichting is geplaatst en die verlengd is tot de maximale duur van zeven jaren (zoals omschreven in artikel 6:6:31, tweede lid), door de rechter kan worden veranderd (omgezet) in de maatregel van terbeschikkingstelling (TBS), zoals bedoeld in artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht. Deze omzetting kan plaatsvinden als de rechter dit zelfstandig besluit (ambtshalve) of als het openbaar ministerie dit eist (op vordering). De voorwaarde voor omzetting is dat de veiligheid van andere personen, of de algemene veiligheid van personen of goederen, deze omzetting vereist.

2. De beslissing tot omzetting geldt als een last als bedoeld in artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht. De rechter geeft daarbij het bevel, bedoeld in artikel 37b van het Wetboek van Strafrecht. Artikel 37a, eerste, derde en vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht is van overeenkomstige toepassing.

Dit lid stelt dat de beslissing van de rechter om de jeugddetentie om te zetten, wordt beschouwd als een 'last' in de zin van artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht. Bij deze beslissing geeft de rechter ook het 'bevel' zoals omschreven in artikel 37b van het Wetboek van Strafrecht. Verder zijn het eerste, derde en vierde lid van artikel 37a van het Wetboek van Strafrecht op deze situatie van overeenkomstige toepassing, wat betekent dat die bepalingen ook hier gelden alsof ze er specifiek voor geschreven zijn.

3. Met de omzetting eindigt de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen onvoorwaardelijk.

Dit lid geeft aan dat zodra de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor jeugdigen is omgezet (naar TBS), de oorspronkelijke jeugddetentiemaatregel direct en zonder voorwaarden (onvoorwaardelijk) stopt.

4. De beslissing, bedoeld in het eerste lid, wordt genomen:

Dit lid specificeert wanneer de beslissing tot omzetting, zoals genoemd in het eerste lid, genomen wordt:

a. voordat de maatregel voorwaardelijk eindigt op de wijze, bedoeld in artikel 6:6:31, tweede lid;

Dit betekent dat de beslissing genomen wordt voordat de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen voorwaardelijk eindigt, zoals beschreven in artikel 6:6:31, tweede lid.

b. tijdens de voorwaardelijke beëindiging, bedoeld in artikel 6:6:32, eerste en tweede lid.

Dit betekent dat de beslissing ook genomen kan worden gedurende de periode van voorwaardelijke beëindiging van de maatregel, zoals bedoeld in artikel 6:6:32, eerste en tweede lid.

5. Bij de beslissing betrekt de rechter:

Dit lid beschrijft welke informatie de rechter meeweegt bij het nemen van de beslissing tot omzetting:

a. een recent opgemaakt, met redenen omkleed en ondertekend advies afkomstig van het hoofd of de directeur van de inrichting, en

De rechter betrekt hierbij een recent advies. Dit advies moet voorzien zijn van een onderbouwing (met redenen omkleed), ondertekend zijn, en afkomstig zijn van het hoofd of de directeur van de jeugdinrichting waar de jeugdige verblijft.

b. een afschrift van de aantekeningen omtrent de lichamelijke en geestelijke gesteldheid van de veroordeelde.

De rechter betrekt hierbij ook een kopie (afschrift) van de aantekeningen die zijn gemaakt over de fysieke (lichamelijke) en psychische (geestelijke) toestand (gesteldheid) van de veroordeelde jeugdige.

6. Artikel 6:6:11, vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.

Dit lid verklaart dat artikel 6:6:11, vierde lid, ook op deze procedure van toepassing is. Dit betekent dat de bepalingen uit dat lid hier gelden alsof ze specifiek voor deze situatie geschreven zijn (van overeenkomstige toepassing).