Artikel 6:6:32 (Voorwaardelijke beëindiging jeugdmaatregel verlenging voorwaarden terugplaatsing)
1. De voorwaardelijke beëindiging van de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen kan door de rechter die in eerste aanleg kennis heeft genomen van het misdrijf ter zake waarvan de maatregel is opgelegd, ambtshalve, of op vordering van het openbaar ministerie, worden verlengd. De rechter bepaalt de duur van de verlenging. Niet eerder dan twee maanden en niet later dan één maand voor het tijdstip waarop de voorwaardelijke beëindiging eindigt, kan het openbaar ministerie een vordering indienen tot verlenging van de maatregel. Artikel 6:6:11 is van overeenkomstige toepassing.
2. De totale duur van de voorwaardelijke beëindiging van de maatregel bedraagt ten hoogste twee jaar. De termijn van de voorwaardelijke beëindiging loopt niet wanneer de veroordeelde zich langer dan een week onttrekt aan het toezicht.
3. Tijdens de voorwaardelijke beëindiging van de maatregel kan de in het eerste lid bedoelde rechter ambtshalve, op vordering van het openbaar ministerie of op verzoek van de veroordeelde:
a. bijzondere voorwaarden stellen die het gedrag van de veroordeelde betreffen; b. aan een andere instelling dan die welke daarmee tevoren was belast, de begeleiding van de veroordeelde opdragen; c. indien de veroordeelde zich niet heeft gedragen naar de aanwijzingen bedoeld in artikel 77t, eerste lid, onderdeel b, van het Wetboek van Strafrecht bevelen dat de veroordeelde tijdens de voorwaardelijke beëindiging wordt teruggeplaatst in een inrichting als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen, dan wel, indien de veroordeelde inmiddels de leeftijd van achttien jaar heeft bereikt, in een penitentiaire inrichting als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van de Penitentiaire beginselenwet dan wel een inrichting als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden.
4. De rechter bepaalt de duur van een terugplaatsing als bedoeld in het derde lid, onderdeel c. Deze duur kan de duur van de voorwaardelijke beëindiging niet overschrijden en bedraagt ten hoogste een jaar. Bij herhaalde terugplaatsing kan de totale duur van de terugplaatsingen de maximale duur van een jaar niet overstijgen. Een terugplaatsing kan maximaal twee keer worden toegepast.
5. Indien de rechter bijzondere voorwaarden stelt, als bedoeld in het derde lid, onderdeel a, is artikel 77z van het Wetboek van Strafrecht van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de rechter de werking van de bijzondere voorwaarden kan beperken tot een in de beslissing te bepalen tijdsduur binnen de termijn waarmee de voorwaardelijke beëindiging wordt verlengd. Het slachtoffer, bedoeld in artikel 51e, tweede lid, wordt in de gelegenheid gesteld een verklaring af te leggen. De verklaring ziet uitsluitend op de voorwaarden die direct de belangen van het slachtoffer raken. De verklaring kan ook worden afgelegd door de personen, bedoeld in artikel 51e, derde, vierde, zevende en achtste lid.
6. De rechter die voorwaarden heeft gesteld in het verband van een voorwaardelijk opgelegde maatregel plaatsing in een inrichting voor jeugdigen, kan op vordering van het openbaar ministerie, indien een gestelde voorwaarde niet wordt nageleefd of anderszins het belang van de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen zulks eist, alsnog de tenuitvoerlegging van de maatregel bevelen.
7. Indien ten aanzien van de veroordeelde een rechterlijke machtiging op grond van de Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten of een machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel of een zorgmachtiging op grond van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg is gegeven, eindigt de maatregel onvoorwaardelijk.
8. De artikelen 6:3:15, 6:6:20, 6:6:21 en 6:6:22 zijn van overeenkomstige toepassing. Indien het openbaar ministerie de aanhouding noodzakelijk blijft vinden, dient het onverwijld een vordering tot voorlopige tenuitvoerlegging in bij de rechter-commissaris en een vordering als bedoeld in het derde lid, bij de rechter.
Uitleg in duidelijke taal
1. De voorwaardelijke beëindiging van de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen kan door de rechter die in eerste aanleg kennis heeft genomen van het misdrijf ter zake waarvan de maatregel is opgelegd, ambtshalve, of op vordering van het openbaar ministerie, worden verlengd. De rechter bepaalt de duur van de verlenging. Niet eerder dan twee maanden en niet later dan één maand voor het tijdstip waarop de voorwaardelijke beëindiging eindigt, kan het openbaar ministerie een vordering indienen tot verlenging van de maatregel. Artikel 6:6:11 is van overeenkomstige toepassing.
Dit betekent dat de voorwaardelijke beëindiging van de maatregel waarbij een jeugdige in een jeugdinrichting is geplaatst, kan worden verlengd. Deze verlenging kan worden besloten door de rechter die de oorspronkelijke zaak over het misdrijf heeft behandeld. De rechter kan dit doen uit eigen beweging (ambtshalve) of op verzoek (vordering) van het openbaar ministerie. De rechter stelt vast hoe lang de verlenging duurt. Het openbaar ministerie kan een verzoek tot verlenging van de maatregel indienen; dit moet gebeuren tussen twee maanden en één maand voordat de oorspronkelijke periode van voorwaardelijke beëindiging afloopt. Artikel 6:6:11 is hierbij op een vergelijkbare manier van toepassing.
2. De totale duur van de voorwaardelijke beëindiging van de maatregel bedraagt ten hoogste twee jaar. De termijn van de voorwaardelijke beëindiging loopt niet wanneer de veroordeelde zich langer dan een week onttrekt aan het toezicht.
Dit houdt in dat de volledige periode van de voorwaardelijke beëindiging van de maatregel maximaal twee jaar mag duren. De tijd van de voorwaardelijke beëindiging stopt met lopen (loopt niet) als de veroordeelde jeugdige zich langer dan een week niet houdt aan het opgelegde toezicht (zich onttrekt aan het toezicht).
3. Tijdens de voorwaardelijke beëindiging van de maatregel kan de in het eerste lid bedoelde rechter ambtshalve, op vordering van het openbaar ministerie of op verzoek van de veroordeelde:
Dit betekent dat gedurende de periode van voorwaardelijke beëindiging van de maatregel, de rechter die in het eerste lid is genoemd, uit eigen beweging (ambtshalve), op verzoek (vordering) van het openbaar ministerie, of op verzoek van de veroordeelde jeugdige, de volgende beslissingen kan nemen:
a. bijzondere voorwaarden stellen die het gedrag van de veroordeelde betreffen;
Dit houdt in dat de rechter specifieke (bijzondere) voorwaarden kan opleggen die te maken hebben met hoe de veroordeelde zich moet gedragen.
b. aan een andere instelling dan die welke daarmee tevoren was belast, de begeleiding van de veroordeelde opdragen;
Dit betekent dat de rechter kan bepalen dat een andere organisatie (instelling) dan de organisatie die eerder verantwoordelijk was, de taak krijgt om de veroordeelde te begeleiden.
c. indien de veroordeelde zich niet heeft gedragen naar de aanwijzingen bedoeld in artikel 77t, eerste lid, onderdeel b, van het Wetboek van Strafrecht bevelen dat de veroordeelde tijdens de voorwaardelijke beëindiging wordt teruggeplaatst in een inrichting als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen, dan wel, indien de veroordeelde inmiddels de leeftijd van achttien jaar heeft bereikt, in een penitentiaire inrichting als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van de Penitentiaire beginselenwet dan wel een inrichting als bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden.
Dit houdt in dat, als de veroordeelde zich niet heeft gehouden aan de instructies (aanwijzingen) zoals genoemd in artikel 77t, eerste lid, onderdeel b, van het Wetboek van Strafrecht, de rechter kan bevelen dat de veroordeelde tijdens de periode van voorwaardelijke beëindiging opnieuw wordt geplaatst (teruggeplaatst). Dit kan zijn in een jeugdinrichting (zoals bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen). Als de veroordeelde intussen achttien jaar of ouder is geworden, kan de terugplaatsing ook zijn in een gevangenis (penitentiaire inrichting, zoals bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van de Penitentiaire beginselenwet) of in een tbs-kliniek (inrichting zoals bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden).
4. De rechter bepaalt de duur van een terugplaatsing als bedoeld in het derde lid, onderdeel c. Deze duur kan de duur van de voorwaardelijke beëindiging niet overschrijden en bedraagt ten hoogste een jaar. Bij herhaalde terugplaatsing kan de totale duur van de terugplaatsingen de maximale duur van een jaar niet overstijgen. Een terugplaatsing kan maximaal twee keer worden toegepast.
Dit betekent dat de rechter beslist hoe lang een terugplaatsing, zoals genoemd in het derde lid, onderdeel c, zal duren. Deze periode mag niet langer zijn dan de resterende duur van de voorwaardelijke beëindiging en is maximaal één jaar. Als een veroordeelde meerdere keren wordt teruggeplaatst, mag de totale tijd van al die terugplaatsingen bij elkaar opgeteld niet meer dan één jaar zijn. Een veroordeelde kan ten hoogste twee keer worden teruggeplaatst.
5. Indien de rechter bijzondere voorwaarden stelt, als bedoeld in het derde lid, onderdeel a, is artikel 77z van het Wetboek van Strafrecht van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat de rechter de werking van de bijzondere voorwaarden kan beperken tot een in de beslissing te bepalen tijdsduur binnen de termijn waarmee de voorwaardelijke beëindiging wordt verlengd. Het slachtoffer, bedoeld in artikel 51e, tweede lid, wordt in de gelegenheid gesteld een verklaring af te leggen. De verklaring ziet uitsluitend op de voorwaarden die direct de belangen van het slachtoffer raken. De verklaring kan ook worden afgelegd door de personen, bedoeld in artikel 51e, derde, vierde, zevende en achtste lid.
Dit houdt in dat als de rechter specifieke (bijzondere) voorwaarden oplegt, zoals genoemd in het derde lid, onderdeel a, artikel 77z van het Wetboek van Strafrecht op een vergelijkbare manier van toepassing is. Hierbij geldt wel (met dien verstande dat) dat de rechter kan besluiten dat de bijzondere voorwaarden slechts voor een bepaalde periode geldig zijn. Deze periode moet vallen binnen de termijn waarmee de voorwaardelijke beëindiging is verlengd. Het slachtoffer, zoals omschreven in artikel 51e, tweede lid, krijgt de kans (wordt in de gelegenheid gesteld) om een verklaring af te leggen. Deze verklaring mag alleen gaan over de voorwaarden die rechtstreeks te maken hebben met de belangen van het slachtoffer. De verklaring mag ook worden afgelegd door de personen die genoemd worden in artikel 51e, derde, vierde, zevende en achtste lid.
6. De rechter die voorwaarden heeft gesteld in het verband van een voorwaardelijk opgelegde maatregel plaatsing in een inrichting voor jeugdigen, kan op vordering van het openbaar ministerie, indien een gestelde voorwaarde niet wordt nageleefd of anderszins het belang van de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen zulks eist, alsnog de tenuitvoerlegging van de maatregel bevelen.
Dit betekent dat de rechter die voorwaarden heeft opgelegd bij een voorwaardelijke plaatsing in een jeugdinrichting, op verzoek (vordering) van het openbaar ministerie kan besluiten dat de oorspronkelijke maatregel (de plaatsing in de jeugdinrichting) alsnog volledig moet worden uitgevoerd (tenuitvoerlegging). Dit kan gebeuren als de veroordeelde een opgelegde voorwaarde niet naleeft, of als de veiligheid van andere mensen of de algemene veiligheid van personen of goederen dit noodzakelijk maakt (zulks eist).
7. Indien ten aanzien van de veroordeelde een rechterlijke machtiging op grond van de Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten of een machtiging tot voortzetting van de crisismaatregel of een zorgmachtiging op grond van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg is gegeven, eindigt de maatregel onvoorwaardelijk.
Dit houdt in dat als er voor de veroordeelde een rechterlijke beslissing (machtiging) is genomen op basis van de Wet zorg en dwang (voor psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten), of een beslissing (machtiging) tot het voortzetten van een crisismaatregel, of een zorgmachtiging op basis van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg, de maatregel van plaatsing in een jeugdinrichting direct en zonder voorwaarden (onvoorwaardelijk) stopt.
8. De artikelen 6:3:15, 6:6:20, 6:6:21 en 6:6:22 zijn van overeenkomstige toepassing. Indien het openbaar ministerie de aanhouding noodzakelijk blijft vinden, dient het onverwijld een vordering tot voorlopige tenuitvoerlegging in bij de rechter-commissaris en een vordering als bedoeld in het derde lid, bij de rechter.
Dit betekent dat de artikelen 6:3:15, 6:6:20, 6:6:21 en 6:6:22 op een vergelijkbare manier van toepassing zijn. Als het openbaar ministerie het nodig blijft vinden om de veroordeelde vast te houden (aanhouding), moet het openbaar ministerie direct (onverwijld) een verzoek (vordering) indienen bij de rechter-commissaris voor een voorlopige uitvoering van de maatregel, en tevens een verzoek (vordering) zoals genoemd in het derde lid van dit artikel indienen bij de rechter.