Terug naar bibliotheek
Boek 6. Tenuitvoerlegging
Hoofdstuk 4. Geldelijke straffen en maatregelen
Eerste titel. Inning van geldboetes en schadevergoedingsmaatregelen
Artikel 6:4:6

Artikel 6:4:6 (Verhaal zonder dwangbevel geldboete schadevergoeding)

Laatste versie

1. Verhaal kan zonder dwangbevel worden genomen op:

a. inkomsten in geld uit arbeid van de veroordeelde; b. pensioenen, wachtgelden en andere uitkeringen waarop de veroordeelde aanspraak heeft; c. het tegoed van een rekening bij een bank als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht, waarover de veroordeelde te eigen bate mag beschikken, alsmede, indien de bank en de veroordeelde in samenhang met die rekening een overeenkomst inzake krediet zijn aangegaan, op uit het ingevolge die overeenkomst verstrekte krediet.

2. Verhaal met toepassing van het eerste lid geschiedt door middel van een schriftelijke kennisgeving van Onze Minister. De kennisgeving bevat een voor de uitoefening van verhaal voldoende aanduiding van de persoon van de veroordeelde, en vermeldt welk bedrag uit hoofde van de veroordeling nog verschuldigd is, bij welke rechterlijke uitspraak of strafbeschikking de geldboete of de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht is opgelegd, alsmede de plaats waar de betaling moet geschieden. Zij wordt verstrekt aan degene onder wie verhaal wordt genomen, en nadat verhaal is genomen toegezonden aan het adres dat de veroordeelde heeft opgegeven. Indien de brief onbestelbaar blijkt te zijn, wordt de kennisgeving gezonden naar het in de basisregistratie personen vermelde adres. Indien de brief ook op het in de basisregistratie personen opgenomen adres onbestelbaar blijkt te zijn, wordt de kennisgeving geacht aan de veroordeelde bekend te zijn.

3. Door de verstrekking van de kennisgeving is degene onder wie verhaal wordt genomen, verplicht tot betaling aan de staat van het in de kennisgeving bedoelde bedrag voor zover de veroordeelde op hem een opeisbare vordering heeft of verkrijgt. Onze Minister bepaalt de termijn waarbinnen de betaling moet geschieden. De verplichting tot betaling vervalt zodra het uit hoofde van de veroordeling verschuldigde bedrag is betaald of verhaald en uiterlijk wanneer twee jaren na de dag van de verstrekking van de kennisgeving zijn verstreken.

4. Degene onder wie verhaal wordt genomen kan zich niet ten nadele van de staat beroepen op het tenietgaan of de vermindering van zijn schuld door betaling of door verrekening met een tegenvordering dan in de gevallen waarin hij daartoe ook bevoegd zou zijn geweest bij een op het tijdstip van de betekening overeenkomstig het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering gelegd beslag onder derden. Indien een andere schuldeiser op de vordering waarop verhaal wordt genomen, beslag heeft gelegd, is artikel 478 van dat Wetboek van overeenkomstige toepassing. Het verhaal wordt voor de toepassing van de artikelen 33 en 301 van de Faillissementswet met een beslag onder derden gelijkgesteld.

5. Indien verhaal is genomen op vordering van de veroordeelde tot periodieke betalingen als bedoeld in het eerste lid, onder a en b, zijn de artikelen 475a tot en met 475g en 475i, tweede tot en met vijfde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van overeenkomstige toepassing.

6. Iedere belanghebbende kan zich binnen zes weken na de toezending aan de veroordeelde van de in het tweede lid van dit artikel bedoelde kennisgeving bij met redenen omkleed bezwaarschrift verzetten tegen het verhaal. Artikel 6:4:5, derde lid, is op dit verzet van overeenkomstige toepassing.

7. De kosten van verhaal krachtens dit artikel worden op gelijke voet als de geldboete, onderscheidenlijk de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht, verhaald op de veroordeelde. Onder de kosten van verhaal zijn begrepen de invorderingskosten.

8. Verhaal zonder dwangbevel kan niet worden genomen als de veroordeelde valt onder de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen, bedoeld in titel III van de Faillissementswet.

Uitleg in duidelijke taal

1. Verhaal kan zonder dwangbevel worden genomen op:

Dit betekent letterlijk dat de staat zonder een formeel dwangbevel (een executoriale titel van de rechter) bedragen kan innen die een veroordeelde verschuldigd is. Dit innen, ook wel verhaal genoemd, kan plaatsvinden op specifieke bezittingen of inkomsten van de veroordeelde.

a. inkomsten in geld uit arbeid van de veroordeelde;

Dit specificeert dat verhaal zonder dwangbevel mogelijk is op de geldbedragen die de veroordeelde ontvangt als loon of salaris voor verrichte arbeid.

b. pensioenen, wachtgelden en andere uitkeringen waarop de veroordeelde aanspraak heeft;

Dit betekent dat verhaal ook kan worden genomen op pensioenuitkeringen, wachtgelden (uitkeringen bij ontslag in afwachting van een nieuwe baan of pensioen) en andere soortgelijke uitkeringen die de veroordeelde rechtmatig toekomt.

c. het tegoed van een rekening bij een bank als bedoeld in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht, waarover de veroordeelde te eigen bate mag beschikken, alsmede, indien de bank en de veroordeelde in samenhang met die rekening een overeenkomst inzake krediet zijn aangegaan, op uit het ingevolge die overeenkomst verstrekte krediet.

Dit houdt in dat verhaal kan worden genomen op het geld dat op een bankrekening staat (zoals gedefinieerd in artikel 1:1 van de Wet op het financieel toezicht) waarover de veroordeelde zelf mag beslissen (te eigen bate mag beschikken). Bovendien, als er tussen de bank en de veroordeelde een kredietovereenkomst is gekoppeld aan die rekening, kan ook verhaal worden genomen op het krediet dat op basis van die overeenkomst is verstrekt.

2. Verhaal met toepassing van het eerste lid geschiedt door middel van een schriftelijke kennisgeving van Onze Minister. De kennisgeving bevat een voor de uitoefening van verhaal voldoende aanduiding van de persoon van de veroordeelde, en vermeldt welk bedrag uit hoofde van de veroordeling nog verschuldigd is, bij welke rechterlijke uitspraak of strafbeschikking de geldboete of de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht is opgelegd, alsmede de plaats waar de betaling moet geschieden. Zij wordt verstrekt aan degene onder wie verhaal wordt genomen, en nadat verhaal is genomen toegezonden aan het adres dat de veroordeelde heeft opgegeven. Indien de brief onbestelbaar blijkt te zijn, wordt de kennisgeving gezonden naar het in de basisregistratie personen vermelde adres. Indien de brief ook op het in de basisregistratie personen opgenomen adres onbestelbaar blijkt te zijn, wordt de kennisgeving geacht aan de veroordeelde bekend te zijn.

Dit lid beschrijft de procedure voor het nemen van verhaal zoals bedoeld in het eerste lid. Dit gebeurt via een schriftelijke mededeling (kennisgeving) van de Minister (van Justitie en Veiligheid). Deze kennisgeving moet duidelijk de veroordeelde persoon identificeren. Verder moet de kennisgeving vermelden: het nog openstaande bedrag van de veroordeling, de specifieke rechterlijke uitspraak of strafbeschikking waarbij de geldboete of de schadevergoedingsmaatregel (artikel 36f Wetboek van Strafrecht) is opgelegd, en de locatie waar betaald moet worden. De kennisgeving wordt eerst gegeven aan de partij bij wie het verhaal wordt gehaald (bijvoorbeeld een werkgever of bank). Nadat het verhaal is uitgevoerd, wordt de kennisgeving ook naar het door de veroordeelde opgegeven adres gestuurd. Als deze brief niet bezorgd kan worden, wordt de kennisgeving naar het adres gestuurd dat in de basisregistratie personen (BRP) staat. Als de brief ook op dat BRP-adres niet bezorgd kan worden, wordt ervan uitgegaan dat de veroordeelde op de hoogte is van de kennisgeving.

3. Door de verstrekking van de kennisgeving is degene onder wie verhaal wordt genomen, verplicht tot betaling aan de staat van het in de kennisgeving bedoelde bedrag voor zover de veroordeelde op hem een opeisbare vordering heeft of verkrijgt. Onze Minister bepaalt de termijn waarbinnen de betaling moet geschieden. De verplichting tot betaling vervalt zodra het uit hoofde van de veroordeling verschuldigde bedrag is betaald of verhaald en uiterlijk wanneer twee jaren na de dag van de verstrekking van de kennisgeving zijn verstreken.

Dit lid stelt dat de partij bij wie verhaal wordt genomen (bijvoorbeeld de werkgever of bank) door de ontvangst van de kennisgeving verplicht is het genoemde bedrag aan de staat te betalen. Deze betalingsverplichting geldt alleen voor zover de veroordeelde een direct opeisbare vordering heeft of krijgt op die partij. De Minister stelt vast binnen welke periode de betaling moet plaatsvinden. De verplichting om te betalen eindigt zodra het volledige verschuldigde bedrag is betaald of verhaald, of uiterlijk twee jaar nadat de kennisgeving is verstrekt.

4. Degene onder wie verhaal wordt genomen kan zich niet ten nadele van de staat beroepen op het tenietgaan of de vermindering van zijn schuld door betaling of door verrekening met een tegenvordering dan in de gevallen waarin hij daartoe ook bevoegd zou zijn geweest bij een op het tijdstip van de betekening overeenkomstig het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering gelegd beslag onder derden. Indien een andere schuldeiser op de vordering waarop verhaal wordt genomen, beslag heeft gelegd, is artikel 478 van dat Wetboek van overeenkomstige toepassing. Het verhaal wordt voor de toepassing van de artikelen 33 en 301 van de Faillissementswet met een beslag onder derden gelijkgesteld.

Dit lid bepaalt dat de partij bij wie verhaal wordt genomen, zich tegenover de staat niet kan beroepen op het feit dat zijn schuld aan de veroordeelde is verdwenen of verminderd door betaling aan de veroordeelde of door verrekening met een eigen vordering op de veroordeelde. Een uitzondering hierop geldt als deze partij zich hierop ook had kunnen beroepen als er op het moment van de kennisgeving een derdenbeslag was gelegd volgens het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Als een andere schuldeiser beslag heeft gelegd op dezelfde vordering waarop de staat verhaal neemt, dan is artikel 478 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van toepassing (dit regelt de rangorde en verdeling bij samenloop van beslagen). Voor de toepassing van artikel 33 (gevolgen faillietverklaring voor gelegde beslagen) en artikel 301 (gevolgen toepassing schuldsaneringsregeling voor gelegde beslagen) van de Faillissementswet wordt dit verhaal gelijkgesteld aan een derdenbeslag.

5. Indien verhaal is genomen op vordering van de veroordeelde tot periodieke betalingen als bedoeld in het eerste lid, onder a en b, zijn de artikelen 475a tot en met 475g en 475i, tweede tot en met vijfde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van overeenkomstige toepassing.

Dit betekent dat als verhaal wordt genomen op periodieke betalingen aan de veroordeelde, zoals loon (eerste lid, onder a) of pensioen (eerste lid, onder b), de relevante bepalingen uit het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (artikelen 475a t/m 475g en 475i, tweede t/m vijfde lid) die gaan over beslag op loon en uitkeringen, op overeenkomstige wijze van toepassing zijn. Deze artikelen bevatten onder andere regels over de beslagvrije voet.

6. Iedere belanghebbende kan zich binnen zes weken na de toezending aan de veroordeelde van de in het tweede lid van dit artikel bedoelde kennisgeving bij met redenen omkleed bezwaarschrift verzetten tegen het verhaal. Artikel 6:4:5, derde lid, is op dit verzet van overeenkomstige toepassing.

Dit lid geeft aan dat elke persoon of instantie met een direct belang (belanghebbende) bezwaar kan maken tegen het verhaal. Dit moet gebeuren door middel van een schriftelijk bezwaarschrift waarin de redenen voor het bezwaar worden uitgelegd. Dit bezwaarschrift moet worden ingediend binnen zes weken nadat de kennisgeving (zoals bedoeld in het tweede lid) aan de veroordeelde is gestuurd. Artikel 6:4:5, derde lid (dat de procedure voor verzet tegen een dwangbevel regelt), is hierop op een vergelijkbare manier van toepassing.

7. De kosten van verhaal krachtens dit artikel worden op gelijke voet als de geldboete, onderscheidenlijk de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht, verhaald op de veroordeelde. Onder de kosten van verhaal zijn begrepen de invorderingskosten.

Dit betekent dat de kosten die gemaakt worden om het verhaal volgens dit artikel uit te voeren, op dezelfde manier als de oorspronkelijke geldboete of schadevergoedingsmaatregel (artikel 36f Wetboek van Strafrecht) op de veroordeelde worden verhaald. Dit houdt in dat de veroordeelde ook deze kosten moet betalen. Onder deze kosten vallen ook de invorderingskosten.

8. Verhaal zonder dwangbevel kan niet worden genomen als de veroordeelde valt onder de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen, bedoeld in titel III van de Faillissementswet.

Dit lid stelt een belangrijke uitzondering: verhaal zonder dwangbevel is niet toegestaan als de veroordeelde persoon deelneemt aan de wettelijke schuldsaneringsregeling voor natuurlijke personen (WSNP), zoals geregeld in titel III van de Faillissementswet.