Terug naar bibliotheek
Vierde Boek. Eenige rechtsplegingen van bijzonderen aard
Titel X. Innovatie van verschillende onderwerpen
Tweede afdeling. Vastleggen en kennisnemen van gegevens na inbeslagneming
Artikel 556

Artikel 556 (Gegevenskennisname na inbeslagname geautomatiseerd werk)

Laatste versie

1. In geval van ontdekking op heterdaad van een strafbaar feit of in geval van verdenking van een misdrijf als omschreven in artikel 67, eerste lid, kan de officier van justitie, na een daartoe verkregen machtiging van de rechter-commissaris, na inbeslagneming van een geautomatiseerd werk, in het belang van het onderzoek bevelen dat een opsporingsambtenaar kennisneemt van gegevens of gegevens vastlegt die gedurende een periode van drie dagen na inbeslagneming zijn opgeslagen op het geautomatiseerd werk. De officier van justitie kan dit bevel geven tot uiterlijk drie dagen na de inbeslagneming.

2. De officier van justitie kan, ook in het geval hij in de drie dagen na de inbeslagneming van het geautomatiseerd werk nog geen bevel heeft gegeven, na een daartoe verkregen machtiging van de rechter-commissaris en indien het belang van het onderzoek dit dringend vordert, bevelen dat een opsporingsambtenaar kennisneemt van gegevens of gegevens vastlegt die gedurende een periode van ten hoogste drie maanden na de inbeslagneming zijn opgeslagen op het geautomatiseerd werk.

3. Het bevel, bedoeld in het tweede lid, kan na een daartoe verkregen machtiging van de rechter-commissaris en indien het belang van het onderzoek dit dringend vordert, telkens verlengd worden door de officier van justitie voor een periode van ten hoogste drie maanden, tot een periode van in totaal zes maanden.

4. Het bevel is schriftelijk en vermeldt:

a. het strafbaar feit en indien bekend de naam of anders een zo nauwkeurig mogelijke aanduiding van de verdachte; b. de feiten of omstandigheden waaruit blijkt dat de voorwaarden, bedoeld in het eerste lid zijn vervuld; c. de naam of een zo nauwkeurig mogelijke aanduiding van de gebruiker van het inbeslaggenomen geautomatiseerd werk; d. het soort geautomatiseerd werk; e. de wijze waarop aan het bevel uitvoering wordt gegeven, en f. de geldigheidsduur van het bevel.

5. Bij dringende noodzaak kan het bevel mondeling worden gegeven. De officier van justitie stelt in dat geval het bevel binnen drie dagen op schrift.

6. De machtiging van de rechter-commissaris wordt op vordering van de officier van justitie verleend en is schriftelijk. Bij dringende noodzaak kan de machtiging mondeling worden gegeven. De rechter-commissaris stelt in dat geval de machtiging binnen drie dagen op schrift.

7. De artikelen 125k, 125l en 125n zijn van overeenkomstige toepassing.

8. Het bevel van de officier van justitie wordt beëindigd indien het beslag van een geautomatiseerd werk wordt beëindigd op grond van artikel 116, eerste lid.

Details

[Vervalt op 01-10-2025. Zie het overzicht van wijzigingen]

Uitleg in duidelijke taal

1. In geval van ontdekking op heterdaad van een strafbaar feit of in geval van verdenking van een misdrijf als omschreven in artikel 67, eerste lid, kan de officier van justitie, na een daartoe verkregen machtiging van de rechter-commissaris, na inbeslagneming van een geautomatiseerd werk, in het belang van het onderzoek bevelen dat een opsporingsambtenaar kennisneemt van gegevens of gegevens vastlegt die gedurende een periode van drie dagen na inbeslagneming zijn opgeslagen op het geautomatiseerd werk. De officier van justitie kan dit bevel geven tot uiterlijk drie dagen na de inbeslagneming.

Dit betekent dat wanneer een strafbaar feit op heterdaad wordt ontdekt, of wanneer er een verdenking bestaat van een misdrijf zoals beschreven in artikel 67, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering, de officier van justitie een bevel kan geven. Voor dit bevel is een voorafgaande machtiging van de rechter-commissaris vereist. Het bevel houdt in dat, na de inbeslagneming van een geautomatiseerd werk (zoals een computer of telefoon), een opsporingsambtenaar in het belang van het onderzoek gegevens mag bekijken (kennisnemen) of vastleggen. Het gaat hierbij om gegevens die gedurende een periode van drie dagen na de inbeslagneming op dat geautomatiseerde werk zijn opgeslagen. De officier van justitie moet dit bevel uiterlijk drie dagen na de inbeslagneming geven.

2. De officier van justitie kan, ook in het geval hij in de drie dagen na de inbeslagneming van het geautomatiseerd werk nog geen bevel heeft gegeven, na een daartoe verkregen machtiging van de rechter-commissaris en indien het belang van het onderzoek dit dringend vordert, bevelen dat een opsporingsambtenaar kennisneemt van gegevens of gegevens vastlegt die gedurende een periode van ten hoogste drie maanden na de inbeslagneming zijn opgeslagen op het geautomatiseerd werk.

Dit lid stelt dat de officier van justitie ook een bevel kan geven als hij dit niet binnen de eerste drie dagen na inbeslagneming van het geautomatiseerde werk heeft gedaan. Ook hier is een machtiging van de rechter-commissaris nodig. Een extra voorwaarde is dat het belang van het onderzoek dit dringend vereist. Het bevel kan inhouden dat een opsporingsambtenaar kennisneemt van gegevens of gegevens vastlegt die gedurende een periode van maximaal drie maanden na de inbeslagneming op het geautomatiseerde werk zijn opgeslagen.

3. Het bevel, bedoeld in het tweede lid, kan na een daartoe verkregen machtiging van de rechter-commissaris en indien het belang van het onderzoek dit dringend vordert, telkens verlengd worden door de officier van justitie voor een periode van ten hoogste drie maanden, tot een periode van in totaal zes maanden.

Het bevel dat in het tweede lid wordt genoemd, kan worden verlengd. Voor elke verlenging is opnieuw een machtiging van de rechter-commissaris nodig en moet het belang van het onderzoek de verlenging dringend vorderen. De officier van justitie kan het bevel telkens voor een periode van maximaal drie maanden verlengen, met een totale maximale duur van zes maanden.

4. Het bevel is schriftelijk en vermeldt:

Dit lid specificeert dat het bevel schriftelijk moet worden vastgelegd en de volgende informatie moet bevatten:

a. het strafbaar feit en indien bekend de naam of anders een zo nauwkeurig mogelijke aanduiding van de verdachte;

Het bevel moet het strafbare feit omschrijven waar het onderzoek zich op richt. Als de naam van de verdachte bekend is, moet deze worden vermeld. Zo niet, dan moet een zo precies mogelijke omschrijving van de verdachte worden gegeven.

b. de feiten of omstandigheden waaruit blijkt dat de voorwaarden, bedoeld in het eerste lid zijn vervuld;

Het bevel moet de feiten of omstandigheden beschrijven die aantonen dat voldaan is aan de voorwaarden die in het eerste lid zijn genoemd (namelijk ontdekking op heterdaad of verdenking van een misdrijf ex artikel 67, eerste lid Sv).

c. de naam of een zo nauwkeurig mogelijke aanduiding van de gebruiker van het inbeslaggenomen geautomatiseerd werk;

De naam van de gebruiker van het inbeslaggenomen geautomatiseerde werk moet worden vermeld, of, indien de naam niet bekend is, een zo nauwkeurig mogelijke aanduiding van deze gebruiker.

d. het soort geautomatiseerd werk;

Het bevel moet specificeren om welk type geautomatiseerd werk het gaat (bijvoorbeeld een laptop, smartphone, server).

e. de wijze waarop aan het bevel uitvoering wordt gegeven, en

Het bevel moet beschrijven hoe het onderzoek van de gegevens zal plaatsvinden.

f. de geldigheidsduur van het bevel.

De periode waarvoor het bevel geldig is, moet in het bevel worden opgenomen.

5. Bij dringende noodzaak kan het bevel mondeling worden gegeven. De officier van justitie stelt in dat geval het bevel binnen drie dagen op schrift.

Indien er sprake is van een dringende noodzaak, mag de officier van justitie het bevel mondeling geven. In dat geval moet de officier van justitie het bevel wel binnen drie dagen schriftelijk vastleggen.

6. De machtiging van de rechter-commissaris wordt op vordering van de officier van justitie verleend en is schriftelijk. Bij dringende noodzaak kan de machtiging mondeling worden gegeven. De rechter-commissaris stelt in dat geval de machtiging binnen drie dagen op schrift.

De rechter-commissaris verleent de machtiging op verzoek (vordering) van de officier van justitie. Deze machtiging moet schriftelijk zijn. Echter, bij dringende noodzaak kan de rechter-commissaris de machtiging mondeling geven, maar dan moet deze binnen drie dagen alsnog schriftelijk worden vastgelegd.

7. De artikelen 125k, 125l en 125n zijn van overeenkomstige toepassing.

Dit betekent dat de bepalingen uit de artikelen 125k, 125l en 125n van het Wetboek van Strafvordering ook gelden voor de situatie die in dit artikel (artikel 556) wordt geregeld, voor zover ze relevant zijn.

8. Het bevel van de officier van justitie wordt beëindigd indien het beslag van een geautomatiseerd werk wordt beëindigd op grond van artikel 116, eerste lid.

Dit lid stelt dat het bevel van de officier van justitie om gegevens te onderzoeken automatisch eindigt op het moment dat de inbeslagneming van het geautomatiseerde werk wordt beëindigd volgens de regels van artikel 116, eerste lid van het Wetboek van Strafvordering.