Artikel 553 (Prejudiciële vraagstelling Hoge Raad)
1. De rechter kan ambtshalve, op vordering van het openbaar ministerie of op verzoek van een betrokken procespartij de Hoge Raad een rechtsvraag stellen ter beantwoording bij wijze van prejudiciële beslissing, indien een antwoord op deze vraag nodig is om te beslissen en aan de beantwoording van deze vraag bijzonder gewicht kan worden toegekend, gelet op het met de vraag gemoeide zaaksoverstijgend belang.
2. Voordat de rechter de vraag stelt, worden de betrokken procespartijen in de gelegenheid gesteld een standpunt in te nemen over het voornemen om een vraag te stellen, alsmede over de inhoud van de te stellen vraag.
3. De beslissing waarbij de vraag wordt gesteld, vermeldt de relevante feitelijke en juridische context en de standpunten die door de betrokken procespartijen zijn ingenomen. Tevens bevat de beslissing een motivering dat met de beantwoording van de vraag wordt voldaan aan het eerste lid.
4. De griffier stelt de beslissing zo spoedig mogelijk ter kennis van de Hoge Raad.
Details
[Vervalt op 01-10-2025. Zie het overzicht van wijzigingen]
Uitleg in duidelijke taal
1. De rechter kan ambtshalve, op vordering van het openbaar ministerie of op verzoek van een betrokken procespartij de Hoge Raad een rechtsvraag stellen ter beantwoording bij wijze van prejudiciële beslissing, indien een antwoord op deze vraag nodig is om te beslissen en aan de beantwoording van deze vraag bijzonder gewicht kan worden toegekend, gelet op het met de vraag gemoeide zaaksoverstijgend belang.
Dit lid betekent dat de rechter de bevoegdheid heeft om, hetzij uit eigen initiatief (ambtshalve), hetzij naar aanleiding van een eis (vordering) van het openbaar ministerie, of op verzoek van een procespartij die bij de zaak betrokken is, een rechtsvraag voor te leggen aan de Hoge Raad. Het doel hiervan is dat de Hoge Raad deze vraag beantwoordt door middel van een prejudiciële beslissing. Dit is toegestaan onder twee voorwaarden: ten eerste moet het antwoord op de gestelde vraag noodzakelijk zijn voor de rechter om een beslissing te kunnen nemen in de lopende zaak. Ten tweede moet aan de beantwoording van deze vraag een bijzonder gewicht kunnen worden toegekend, vanwege het belang dat de vraag heeft voor meer zaken dan alleen de huidige (zaaksoverstijgend belang).
2. Voordat de rechter de vraag stelt, worden de betrokken procespartijen in de gelegenheid gesteld een standpunt in te nemen over het voornemen om een vraag te stellen, alsmede over de inhoud van de te stellen vraag.
Dit lid bepaalt dat, voordat de rechter daadwerkelijk de prejudiciële vraag aan de Hoge Raad voorlegt, de procespartijen die bij de zaak zijn betrokken, de kans moeten krijgen om hun mening (standpunt) te geven. Dit standpunt mag gaan over het plan van de rechter om een vraag te stellen, en ook over de precieze formulering en inhoud van de vraag die de rechter van plan is te stellen.
3. De beslissing waarbij de vraag wordt gesteld, vermeldt de relevante feitelijke en juridische context en de standpunten die door de betrokken procespartijen zijn ingenomen. Tevens bevat de beslissing een motivering dat met de beantwoording van de vraag wordt voldaan aan het eerste lid.
Dit lid schrijft voor dat de rechterlijke beslissing waarin de prejudiciële vraag wordt geformuleerd, een aantal specifieke elementen moet bevatten. De beslissing moet de belangrijke feiten en de juridische achtergrond (context) van de zaak beschrijven. Ook moeten de standpunten die door de betrokken procespartijen naar voren zijn gebracht, in de beslissing worden opgenomen. Daarnaast moet de beslissing een uitleg (motivering) bevatten waaruit blijkt dat het stellen en beantwoorden van de vraag voldoet aan de voorwaarden die in het eerste lid van dit artikel zijn genoemd (namelijk dat het antwoord nodig is om te beslissen en dat er een zaaksoverstijgend belang is).
4. De griffier stelt de beslissing zo spoedig mogelijk ter kennis van de Hoge Raad.
Dit lid legt de verplichting op aan de griffier (de administratief-juridische medewerker van het gerecht) om de beslissing waarin de prejudiciële vraag is opgenomen, zo snel als mogelijk is, te communiceren aan de Hoge Raad.