Terug naar bibliotheek
Vierde Boek. Eenige rechtsplegingen van bijzonderen aard
Titel IX. Beklag
Artikel 552ca

Artikel 552ca (OM taken beklagprocedure rechthebbende)

Laatste versie

1. Zodra het openbaar ministerie reden heeft om aan te nemen dat een inbeslaggenomen voorwerp niet uitsluitend aan de verdachte toebehoort, doet het de nodige naspeuringen naar degene die als rechthebbende zou kunnen gelden en stelt het, wanneer het toepassing wil geven aan het bepaalde in artikel 116, derde lid, degene bij wie het voorwerp in beslag is genomen in kennis van de bevoegdheden die deze heeft ingevolge artikel 552a.

2. Indien een ander dan de beslagene het openbaar ministerie verzoekt om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 116, derde lid, stelt het deze ander, wanneer het zich daartoe buiten staat acht, in kennis van de bevoegdheden die deze heeft ingevolge de artikelen 552a tot en met 552c.

3. De officier van justitie die van de griffier bericht ontvangt dat een klacht is ingediend ingevolge artikel 552a, deelt de voorzitter van het gerecht mede wie naar zijn oordeel als rechthebbende op het inbeslaggenomen voorwerp waarop de klacht betrekking heeft, kan gelden.

Uitleg in duidelijke taal

1. Zodra het openbaar ministerie reden heeft om aan te nemen dat een inbeslaggenomen voorwerp niet uitsluitend aan de verdachte toebehoort, doet het de nodige naspeuringen naar degene die als rechthebbende zou kunnen gelden en stelt het, wanneer het toepassing wil geven aan het bepaalde in artikel 116, derde lid, degene bij wie het voorwerp in beslag is genomen in kennis van de bevoegdheden die deze heeft ingevolge artikel 552a.

Dit betekent letterlijk: Zodra het openbaar ministerie reden heeft om aan te nemen dat een inbeslaggenomen voorwerp niet uitsluitend aan de verdachte toebehoort, verricht het openbaar ministerie de nodige naspeuringen naar de persoon die als rechthebbende zou kunnen worden beschouwd. Bovendien, wanneer het openbaar ministerie van plan is toepassing te geven aan de bepalingen van artikel 116, derde lid, informeert het de persoon bij wie het voorwerp in beslag is genomen over de bevoegdheden die deze persoon heeft op grond van artikel 552a.

2. Indien een ander dan de beslagene het openbaar ministerie verzoekt om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 116, derde lid, stelt het deze ander, wanneer het zich daartoe buiten staat acht, in kennis van de bevoegdheden die deze heeft ingevolge de artikelen 552a tot en met 552c.

Dit betekent letterlijk: Indien een andere persoon dan de beslagene (de persoon bij wie het voorwerp in beslag is genomen) het openbaar ministerie verzoekt om toepassing te geven aan de bepalingen van artikel 116, derde lid, dan informeert het openbaar ministerie deze andere persoon over de bevoegdheden die deze persoon heeft op grond van de artikelen 552a tot en met 552c, in het geval dat het openbaar ministerie meent daartoe zelf niet in staat te zijn (zich daartoe buiten staat acht).

3. De officier van justitie die van de griffier bericht ontvangt dat een klacht is ingediend ingevolge artikel 552a, deelt de voorzitter van het gerecht mede wie naar zijn oordeel als rechthebbende op het inbeslaggenomen voorwerp waarop de klacht betrekking heeft, kan gelden.

Dit betekent letterlijk: De officier van justitie die van de griffier bericht krijgt dat er een klacht is ingediend op basis van artikel 552a, informeert de voorzitter van het gerecht over wie, naar het oordeel van de officier van justitie, als rechthebbende kan worden beschouwd met betrekking tot het inbeslaggenomen voorwerp waarover de klacht gaat.