Artikel 551a (Verwijdering personen voorwerpen misdrijven Sr 138-139)
1. In geval van verdenking van een misdrijf als omschreven in de artikelen 138, 138a en 139 van het Wetboek van Strafrecht kan de officier van justitie, na een daartoe door de rechter-commissaris schriftelijk verleende machtiging, bevelen dat een opsporingsambtenaar alle personen die wederrechtelijk vertoeven op een plaats als in die artikelen bedoeld, alsmede alle voorwerpen die daar ter plaatse worden aangetroffen, verwijdert of doet verwijderen. De opsporingsambtenaar kan daartoe de desbetreffende plaats betreden.
2. De machtiging van de rechter-commissaris wordt verleend op schriftelijke vordering van de officier van justitie. Bij dringende noodzaak kan de vordering van de officier van justitie mondeling worden gedaan. De officier van justitie stelt in dat geval de vordering zo spoedig mogelijk op schrift.
3. De rechter-commissaris beslist binnen drie maal vierentwintig uur na de indiening van de vordering van de officier van justitie, bedoeld in het tweede lid. De personen, bedoeld in het eerste lid, worden zo mogelijk door de rechter-commissaris gehoord. Bij dringende noodzaak beslist de rechter-commissaris zonder de personen te hebben gehoord.
4. Van een dringende noodzaak als bedoeld in het derde lid is in elk geval sprake in de situatie dat een verdachte van het misdrijf als omschreven in artikel 138a van het Wetboek van Strafrecht:
a. tevens wordt verdacht van het misdrijf als omschreven in artikel 138 van het Wetboek van Strafrecht; b. tevens wordt verdacht van een strafbaar feit waardoor de rechthebbende, bedoeld in de artikelen 138 en 138a van het Wetboek van Strafrecht, wordt getroffen; c. een ernstige verstoring van de openbare orde en veiligheid veroorzaakt in de omgeving van de woning of het gebouw, bedoeld in de artikelen 138 en 138a van het Wetboek van Strafrecht; d. een gevaarlijke situatie veroorzaakt door het wederrechtelijk vertoeven, bedoeld in de artikelen 138 en 138a van het Wetboek van Strafrecht.
5. De beschikking van de rechter-commissaris is met redenen omkleed, gedagtekend en ondertekend en wordt onverwijld schriftelijk ter kennis gebracht van de officier van justitie en de personen, bedoeld in het eerste lid.
6. Het bevel van de officier van justitie, bedoeld in het eerste lid, is dadelijk uitvoerbaar.Tegen de beschikking van de rechter-commissaris staat voor de personen, bedoeld in het eerste lid, binnen veertien dagen na dagtekening van de beslissing hoger beroep open bij de rechtbank. Het hoger beroep heeft geen schorsende werking.
Uitleg in duidelijke taal
1. In geval van verdenking van een misdrijf als omschreven in de artikelen 138, 138a en 139 van het Wetboek van Strafrecht kan de officier van justitie, na een daartoe door de rechter-commissaris schriftelijk verleende machtiging, bevelen dat een opsporingsambtenaar alle personen die wederrechtelijk vertoeven op een plaats als in die artikelen bedoeld, alsmede alle voorwerpen die daar ter plaatse worden aangetroffen, verwijdert of doet verwijderen. De opsporingsambtenaar kan daartoe de desbetreffende plaats betreden.
Dit betekent dat wanneer er een verdenking bestaat van een misdrijf zoals omschreven in de artikelen 138 (huisvredebreuk), 138a (computervredebreuk) en 139 (lokaalvredebreuk) van het Wetboek van Strafrecht, de officier van justitie een bevel kan geven. Dit bevel mag de officier van justitie pas geven nadat de rechter-commissaris hiervoor schriftelijk toestemming (machtiging) heeft verleend. Het bevel houdt in dat een opsporingsambtenaar alle personen die zonder recht (wederrechtelijk) verblijven op een plaats zoals bedoeld in die artikelen, moet verwijderen of laten verwijderen. Dit geldt ook voor alle voorwerpen die op die plaats worden gevonden. Om dit bevel uit te voeren, mag de opsporingsambtenaar de betreffende plaats binnengaan.
2. De machtiging van de rechter-commissaris wordt verleend op schriftelijke vordering van de officier van justitie. Bij dringende noodzaak kan de vordering van de officier van justitie mondeling worden gedaan. De officier van justitie stelt in dat geval de vordering zo spoedig mogelijk op schrift.
Dit betekent dat de rechter-commissaris de machtiging verleent nadat de officier van justitie hier schriftelijk om heeft gevraagd (vordering). Als er sprake is van een dringende noodzaak, mag de officier van justitie de vordering ook mondeling doen. In dat geval moet de officier van justitie de vordering zo snel mogelijk alsnog op schrift stellen.
3. De rechter-commissaris beslist binnen drie maal vierentwintig uur na de indiening van de vordering van de officier van justitie, bedoeld in het tweede lid. De personen, bedoeld in het eerste lid, worden zo mogelijk door de rechter-commissaris gehoord. Bij dringende noodzaak beslist de rechter-commissaris zonder de personen te hebben gehoord.
Dit betekent dat de rechter-commissaris binnen 72 uur (drie maal vierentwintig uur) moet beslissen nadat de officier van justitie de vordering (zoals genoemd in het tweede lid) heeft ingediend. De personen die verwijderd moeten worden (zoals bedoeld in het eerste lid), worden als dat mogelijk is, door de rechter-commissaris gehoord. Als er sprake is van een dringende noodzaak, neemt de rechter-commissaris een beslissing zonder deze personen te horen.
4. Van een dringende noodzaak als bedoeld in het derde lid is in elk geval sprake in de situatie dat een verdachte van het misdrijf als omschreven in artikel 138a van het Wetboek van Strafrecht:
Dit betekent dat er in ieder geval sprake is van een dringende noodzaak (zoals bedoeld in het derde lid) wanneer een persoon die verdacht wordt van het misdrijf omschreven in artikel 138a van het Wetboek van Strafrecht (computervredebreuk):
a. tevens wordt verdacht van het misdrijf als omschreven in artikel 138 van het Wetboek van Strafrecht;
ook verdacht wordt van het misdrijf omschreven in artikel 138 van het Wetboek van Strafrecht (huisvredebreuk);
b. tevens wordt verdacht van een strafbaar feit waardoor de rechthebbende, bedoeld in de artikelen 138 en 138a van het Wetboek van Strafrecht, wordt getroffen;
ook verdacht wordt van een ander strafbaar feit waardoor de persoon die recht heeft op de plaats (de rechthebbende), zoals bedoeld in de artikelen 138 en 138a van het Wetboek van Strafrecht, schade of nadeel ondervindt;
c. een ernstige verstoring van de openbare orde en veiligheid veroorzaakt in de omgeving van de woning of het gebouw, bedoeld in de artikelen 138 en 138a van het Wetboek van Strafrecht;
een ernstige verstoring van de openbare orde en veiligheid veroorzaakt in de buurt van de woning of het gebouw, zoals bedoeld in de artikelen 138 en 138a van het Wetboek van Strafrecht;
d. een gevaarlijke situatie veroorzaakt door het wederrechtelijk vertoeven, bedoeld in de artikelen 138 en 138a van het Wetboek van Strafrecht.
een gevaarlijke situatie veroorzaakt doordat hij of zij zonder recht (wederrechtelijk) verblijft op een plaats zoals bedoeld in de artikelen 138 en 138a van het Wetboek van Strafrecht.
5. De beschikking van de rechter-commissaris is met redenen omkleed, gedagtekend en ondertekend en wordt onverwijld schriftelijk ter kennis gebracht van de officier van justitie en de personen, bedoeld in het eerste lid.
Dit betekent dat de beslissing (beschikking) van de rechter-commissaris de redenen voor de beslissing moet bevatten (met redenen omkleed), een datum moet hebben (gedagtekend) en ondertekend moet zijn. Deze beschikking wordt direct (onverwijld) schriftelijk meegedeeld aan de officier van justitie en aan de personen die verwijderd moeten worden (bedoeld in het eerste lid).
6. Het bevel van de officier van justitie, bedoeld in het eerste lid, is dadelijk uitvoerbaar.Tegen de beschikking van de rechter-commissaris staat voor de personen, bedoeld in het eerste lid, binnen veertien dagen na dagtekening van de beslissing hoger beroep open bij de rechtbank. Het hoger beroep heeft geen schorsende werking.
Dit betekent dat het bevel van de officier van justitie om te verwijderen (bedoeld in het eerste lid) direct uitgevoerd mag worden. De personen die verwijderd moeten worden (bedoeld in het eerste lid) kunnen tegen de beslissing (beschikking) van de rechter-commissaris in hoger beroep gaan bij de rechtbank. Dit moet binnen veertien dagen na de datum van de beslissing (dagtekening). Het instellen van hoger beroep zorgt er niet voor dat de uitvoering van het bevel wordt uitgesteld (geen schorsende werking).