Terug naar bibliotheek
Eerste Boek. Algemeene bepalingen
Titel IIIA. Het slachtoffer
Derde afdeling. Schadevergoeding
Artikel 51g

Artikel 51g (Voeging vordering benadeelde partij)

Laatste versie

1. Bij de mededeling op grond van artikel 51ac, tweede lid, dat vervolging tegen een verdachte wordt ingesteld, zendt de officier van justitie een formulier voor voeging toe. Voor de aanvang van de terechtzitting geschiedt de voeging door een opgave van de inhoud van de vordering en van de gronden waarop deze berust, bij de officier van justitie die met de vervolging van het strafbare feit is belast. Deze opgave vindt plaats door middel van een door Onze Minister van Veiligheid en Justitie vastgesteld formulier of een elektronische voorziening, als bedoeld in artikel 51ac, achtste lid.

2. De officier van justitie doet van de voeging zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling aan de verdachte en, in het in het vierde lid bedoelde geval, aan diens ouders of voogd.

3. Ter terechtzitting geschiedt de voeging door de opgave, bedoeld in het eerste lid, bij de rechter uiterlijk voordat de officier van justitie in de gelegenheid is gesteld overeenkomstig artikel 311 het woord te voeren. Deze opgave kan ook mondeling worden gedaan.

4. Indien de vordering van de benadeelde partij betrekking heeft op een als doen te beschouwen gedraging van een verdachte die de leeftijd van veertien jaren nog niet heeft bereikt en aan wie deze gedraging als een onrechtmatige daad zou kunnen worden toegerekend als zijn leeftijd daaraan niet in de weg zou staan, wordt zij geacht te zijn gericht tegen diens ouders of voogd.

Uitleg in duidelijke taal

1. Bij de mededeling op grond van artikel 51ac, tweede lid, dat vervolging tegen een verdachte wordt ingesteld, zendt de officier van justitie een formulier voor voeging toe. Voor de aanvang van de terechtzitting geschiedt de voeging door een opgave van de inhoud van de vordering en van de gronden waarop deze berust, bij de officier van justitie die met de vervolging van het strafbare feit is belast. Deze opgave vindt plaats door middel van een door Onze Minister van Veiligheid en Justitie vastgesteld formulier of een elektronische voorziening, als bedoeld in artikel 51ac, achtste lid.

Dit lid bepaalt het volgende: Wanneer de officier van justitie, op basis van artikel 51ac, tweede lid, meedeelt dat een vervolging tegen een verdachte wordt ingesteld, stuurt de officier van justitie een formulier mee waarmee de benadeelde partij zich kan voegen in het strafproces. Indien de voeging plaatsvindt vóór de aanvang van de terechtzitting, dan gebeurt dit door de inhoud van de vordering en de gronden waarop deze vordering berust, op te geven bij de officier van justitie die belast is met de vervolging van het desbetreffende strafbare feit. Deze opgave geschiedt door middel van een formulier dat is vastgesteld door Onze Minister van Veiligheid en Justitie, of via een elektronische voorziening zoals bedoeld in artikel 51ac, achtste lid.

2. De officier van justitie doet van de voeging zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling aan de verdachte en, in het in het vierde lid bedoelde geval, aan diens ouders of voogd.

Dit betekent dat de officier van justitie zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling doet van de voeging aan de verdachte. In het geval dat beschreven wordt in het vierde lid van dit artikel, wordt deze mededeling ook gedaan aan de ouders of voogd van de verdachte.

3. Ter terechtzitting geschiedt de voeging door de opgave, bedoeld in het eerste lid, bij de rechter uiterlijk voordat de officier van justitie in de gelegenheid is gesteld overeenkomstig artikel 311 het woord te voeren. Deze opgave kan ook mondeling worden gedaan.

Dit lid stelt dat de voeging ter terechtzitting plaatsvindt door de opgave, zoals omschreven in het eerste lid, te doen bij de rechter. Dit moet gebeuren uiterlijk voordat de officier van justitie de gelegenheid heeft gekregen om overeenkomstig artikel 311 het woord te voeren. Deze opgave kan ook mondeling geschieden.

4. Indien de vordering van de benadeelde partij betrekking heeft op een als doen te beschouwen gedraging van een verdachte die de leeftijd van veertien jaren nog niet heeft bereikt en aan wie deze gedraging als een onrechtmatige daad zou kunnen worden toegerekend als zijn leeftijd daaraan niet in de weg zou staan, wordt zij geacht te zijn gericht tegen diens ouders of voogd.

Dit lid preciseert het volgende: Indien de vordering van de benadeelde partij betrekking heeft op een gedraging die als een 'doen' kan worden beschouwd, van een verdachte die de leeftijd van veertien jaren nog niet heeft bereikt, en deze gedraging zou aan hem als een onrechtmatige daad kunnen worden toegerekend indien zijn leeftijd daaraan niet in de weg zou staan, dan wordt de vordering geacht te zijn gericht tegen diens ouders of voogd.

Gerelateerde rechtspraak

Hoge Raad864x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:HR:2019:793

ECLI:NL:HR:2019:79328 mei 2019Dit wetsartikel wordt 5 keer genoemd in deze uitspraak
Hoge Raad54x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:HR:2019:901

ECLI:NL:HR:2019:90118 juni 2019Dit wetsartikel wordt 1 keer genoemd in deze uitspraak
Hoge Raad25x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:HR:2018:2006

ECLI:NL:HR:2018:200630 oktober 2018Dit wetsartikel wordt 1 keer genoemd in deze uitspraak
Hoge Raad12x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:HR:2017:885 - Wijzigen vordering benadeelde partij na requisitoir en schadevergoeding boven bewezenverklaring

ECLI:NL:HR:2017:88516 mei 2017Dit wetsartikel wordt 3 keer genoemd in deze uitspraak

Een benadeelde partij mag haar vordering wijzigen na het requisitoir, mits partijen kunnen reageren. De toegewezen schadevergoeding kan hoger zijn dan het bewezenverklaarde bedrag, zolang de schade een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit en de procesorde dit toelaat.

StrafrechtStrafprocesrecht, Materieel Strafrecht
Civiel RechtVerbintenissenrecht
Hoge Raad12x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:HR:2024:439 - Voeging door overleden benadeelde partij in hoger beroep onmogelijk

ECLI:NL:HR:2024:43926 maart 2024Dit wetsartikel wordt 1 keer genoemd in deze uitspraak

De wens van een overleden benadeelde partij om zich in hoger beroep te voegen, pas na diens overlijden kenbaar gemaakt door een erfgenaam, is onvoldoende voor een rechtsgeldige voeging. Erfgenamen kunnen zich slechts onder strikte wettelijke voorwaarden voegen, die hier niet van toepassing waren.

StrafrechtMaterieel Strafrecht, Strafprocesrecht
Hoge Raad7x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:HR:2018:896

ECLI:NL:HR:2018:89612 juni 2018Dit wetsartikel wordt 6 keer genoemd in deze uitspraak
Hoge Raad8x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:HR:2019:1878 - Oplichting door prospectus: causaal verband bij grote groep beleggers

ECLI:NL:HR:2019:18783 december 2019Dit wetsartikel wordt 2 keer genoemd in deze uitspraak

Een prospectus met meerdere onwaarheden kan een 'samenweefsel van verdichtsels' vormen. Het causaal verband tussen de list en de afgifte van geld kan voor een grote groep beleggers worden aangenomen op basis van algemene aannames over beleggersgedrag en de inhoud van de verstrekte informatie.

StrafrechtFinancieel Economisch Strafrecht, Materieel Strafrecht, Strafprocesrecht
Hoge Raad7x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:HR:2019:91

ECLI:NL:HR:2019:9122 januari 2019Dit wetsartikel wordt 1 keer genoemd in deze uitspraak
Hoge Raad4x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:HR:2014:861

ECLI:NL:HR:2014:8618 april 2014Dit wetsartikel wordt 3 keer genoemd in deze uitspraak
Hoge Raad4x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:HR:2019:1541

ECLI:NL:HR:2019:15418 oktober 2019Dit wetsartikel wordt 1 keer genoemd in deze uitspraak