Artikel 51b (Recht slachtoffer op processtukken)
1. Op verzoek van het slachtoffer wordt door de officier van justitie toestemming verleend om kennis te nemen van de processtukken die voor het slachtoffer van belang zijn. Tijdens het onderzoek op de terechtzitting wordt deze toestemming verleend door het gerecht in feitelijke aanleg, waarvoor de zaak wordt vervolgd en overigens door de officier van justitie.
2. Het slachtoffer kan aan de officier van justitie verzoeken stukken die hij relevant acht voor de beoordeling van de zaak tegen de verdachte of van zijn vordering op de verdachte aan het dossier toe te voegen.
3. De officier van justitie kan het voegen van stukken onderscheidenlijk de kennisneming daarvan weigeren indien hij van oordeel is dat de stukken niet als processtukken kunnen worden aangemerkt dan wel indien hij dit onverenigbaar acht met een van de in artikel 187d, eerste lid, vermelde belangen.
4. Voor de toepassing van het derde lid behoeft de officier van justitie een schriftelijke machtiging, op diens vordering te verlenen door de rechter-commissaris. De officier van justitie doet schriftelijk mededeling van zijn beslissing aan het slachtoffer.
5. De wijze waarop de kennisneming van de processtukken geschiedt, kan worden geregeld bij algemene maatregel van bestuur.
6. Het slachtoffer kan van de stukken waarvan hem de kennisneming is toegestaan, ter griffie afschrift krijgen overeenkomstig het bij of krachtens artikel 17 van de Wet tarieven in strafzaken bepaalde. Artikel 32, tweede tot met het vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.
Details
[Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 2019. Zie het overzicht van wijzigingen]
Uitleg in duidelijke taal
1. Op verzoek van het slachtoffer wordt door de officier van justitie toestemming verleend om kennis te nemen van de processtukken die voor het slachtoffer van belang zijn. Tijdens het onderzoek op de terechtzitting wordt deze toestemming verleend door het gerecht in feitelijke aanleg, waarvoor de zaak wordt vervolgd en overigens door de officier van justitie.
Dit betekent dat wanneer het slachtoffer hierom vraagt, de officier van justitie toestemming geeft om die processtukken in te zien die voor het slachtoffer relevant zijn. Gedurende het onderzoek tijdens de rechtszitting (terechtzitting) wordt deze toestemming gegeven door de rechtbank of het hof (het gerecht in feitelijke aanleg) waar de zaak wordt behandeld. In alle andere gevallen wordt de toestemming door de officier van justitie verleend.
2. Het slachtoffer kan aan de officier van justitie verzoeken stukken die hij relevant acht voor de beoordeling van de zaak tegen de verdachte of van zijn vordering op de verdachte aan het dossier toe te voegen.
Dit houdt in dat het slachtoffer de officier van justitie kan vragen om documenten (stukken) aan het dossier toe te voegen waarvan het slachtoffer denkt dat ze belangrijk zijn voor de beoordeling van de strafzaak tegen de verdachte, of voor de eigen vordering (bijvoorbeeld schadevergoeding) van het slachtoffer op de verdachte.
3. De officier van justitie kan het voegen van stukken onderscheidenlijk de kennisneming daarvan weigeren indien hij van oordeel is dat de stukken niet als processtukken kunnen worden aangemerkt dan wel indien hij dit onverenigbaar acht met een van de in artikel 187d, eerste lid, vermelde belangen.
Dit betekent dat de officier van justitie kan weigeren om stukken aan het dossier toe te voegen of om het slachtoffer inzage in die stukken te geven. Dit kan als de officier van justitie meent dat de stukken geen officiële processtukken zijn, of als hij vindt dat het toevoegen of inzien van de stukken in strijd is met een van de belangen die genoemd worden in artikel 187d, eerste lid (bijvoorbeeld de privacy van anderen of het belang van het onderzoek).
4. Voor de toepassing van het derde lid behoeft de officier van justitie een schriftelijke machtiging, op diens vordering te verlenen door de rechter-commissaris. De officier van justitie doet schriftelijk mededeling van zijn beslissing aan het slachtoffer.
Dit houdt in dat als de officier van justitie gebruik wil maken van de mogelijkheid in het derde lid (het weigeren van stukken of inzage), hij hiervoor schriftelijke toestemming (machtiging) nodig heeft van de rechter-commissaris. De officier van justitie moet deze machtiging zelf aanvragen (op diens vordering). De officier van justitie moet het slachtoffer schriftelijk informeren over zijn beslissing.
5. De wijze waarop de kennisneming van de processtukken geschiedt, kan worden geregeld bij algemene maatregel van bestuur.
Dit betekent dat de manier waarop het slachtoffer de processtukken kan inzien, nader kan worden uitgewerkt in een algemene maatregel van bestuur (een soort koninklijk besluit met regels).
6. Het slachtoffer kan van de stukken waarvan hem de kennisneming is toegestaan, ter griffie afschrift krijgen overeenkomstig het bij of krachtens artikel 17 van de Wet tarieven in strafzaken bepaalde. Artikel 32, tweede tot met het vierde lid, is van overeenkomstige toepassing.
Dit betekent dat het slachtoffer kopieën (afschrift) kan krijgen van de documenten die hij mag inzien. Dit kan bij de administratie van de rechtbank (ter griffie) en gebeurt volgens de regels van artikel 17 van de Wet tarieven in strafzaken (waarin mogelijk kosten zijn geregeld). De bepalingen van artikel 32, tweede tot en met het vierde lid (die gaan over het recht op afschrift voor de verdachte), gelden hier op een vergelijkbare manier voor het slachtoffer.
Gerelateerde rechtspraak
ECLI:NL:HR:2023:414 - Proceskosten benadeelde partij: geen vergoeding reiskosten bij bijstand door advocaat
De Hoge Raad oordeelt dat een benadeelde partij die in het strafproces wordt bijgestaan door een advocaat, geen aanspraak kan maken op vergoeding van de eigen reis- en verblijfkosten. De regeling voor proceskosten uit het burgerlijk procesrecht wordt analoog toegepast.
ECLI:NL:HR:2018:1806 - Geen rol voor burgerlijke rechter in strafproces: de grens van aanvullende rechtsbescherming
De burgerlijke rechter kan geen voorzieningen treffen die uitsluitend dienen ter bescherming van processuele belangen in een procedure bij een andere rechter, zoals het strafproces. Partijen zijn voor dergelijke verzoeken aangewezen op de regels en mogelijkheden van die specifieke rechtsgang.
ECLI:NL:HR:1998:ZD0945
ECLI:NL:HR:2011:BP0095
ECLI:NL:HR:2002:AD5371
ECLI:NL:HR:2000:AA4262
ECLI:NL:HR:2004:AO1486
ECLI:NL:HR:2008:BF5074
ECLI:NL:HR:2018:2334 - Inzagerecht slachtoffer (art. 51b Sv) geldt niet bij uitblijven van vervolging
Een slachtoffer kan op grond van art. 51b Sv geen kennisneming van stukken uit het opsporingsonderzoek vorderen als de officier van justitie niet tot vervolging overgaat. De wet biedt via andere bepalingen, zoals art. 51ac en 12f Sv, voldoende informatiemogelijkheden voor een art. 12 Sv-procedure.