Artikel 511e (Beraadslaging uitspraak ontneming wederrechtelijk voordeel)
1. Op de beraadslaging en de uitspraak zijn de bepalingen van de vierde afdeling van Titel VI van het tweede Boek van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat
a. de rechtbank naar aanleiding van de vordering en van het onderzoek ter terechtzitting beraadslaagt over de vraag of de in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht bedoelde maatregel moet worden opgelegd en zo ja, op welk bedrag de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel is te schatten; en b. de uitspraak in geen geval later mag plaatsvinden dan zes weken na de dag waarop het onderzoek is gesloten.
2. De rechtbank kan, in geval onder de beraadslaging blijkt dat het onderzoek ter terechtzitting niet volledig is geweest, overeenkomstig de bepalingen van artikel 511d, tweede en derde lid, een onderzoek door de officier van justitie doen plaats vinden. In dit geval wordt gehandeld als ware het onderzoek voor onbepaalde tijd geschorst.
Uitleg in duidelijke taal
1. Op de beraadslaging en de uitspraak zijn de bepalingen van de vierde afdeling van Titel VI van het tweede Boek van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat
Dit betekent dat voor de beraadslaging en de uitspraak de regels uit de vierde afdeling van Titel VI van het Tweede Boek op eenzelfde manier gelden (van overeenkomstige toepassing zijn), met de kanttekening (met dien verstande) dat de hierna volgende punten van toepassing zijn:
a. de rechtbank naar aanleiding van de vordering en van het onderzoek ter terechtzitting beraadslaagt over de vraag of de in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht bedoelde maatregel moet worden opgelegd en zo ja, op welk bedrag de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel is te schatten; en
Dit houdt in dat de rechtbank, op basis van de vordering en het onderzoek dat tijdens de zitting heeft plaatsgevonden (onderzoek ter terechtzitting), overlegt (beraadslaagt) over de vraag of de maatregel zoals genoemd in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht moet worden opgelegd. Als het antwoord ja is, beraadslaagt de rechtbank ook over welk bedrag ingeschat kan worden als de omvang van het wederrechtelijk verkregen voordeel; en
b. de uitspraak in geen geval later mag plaatsvinden dan zes weken na de dag waarop het onderzoek is gesloten.
Dit betekent dat de uitspraak uiterlijk zes weken na de dag waarop het onderzoek ter terechtzitting is afgesloten (gesloten), moet plaatsvinden en niet later (in geen geval later).
2. De rechtbank kan, in geval onder de beraadslaging blijkt dat het onderzoek ter terechtzitting niet volledig is geweest, overeenkomstig de bepalingen van artikel 511d, tweede en derde lid, een onderzoek door de officier van justitie doen plaats vinden. In dit geval wordt gehandeld als ware het onderzoek voor onbepaalde tijd geschorst.
Dit stelt dat indien tijdens de beraadslaging duidelijk wordt dat het onderzoek ter terechtzitting onvolledig was, de rechtbank de officier van justitie een nader onderzoek kan laten uitvoeren. Dit gebeurt volgens de regels (overeenkomstig de bepalingen) van artikel 511d, tweede en derde lid. In een dergelijk geval wordt de procedure behandeld alsof het onderzoek voor onbepaalde tijd is opgeschort (geschorst).
Gerelateerde rechtspraak
ECLI:NL:HR:2013:BV9087
ECLI:NL:HR:2019:600
ECLI:NL:HR:2019:601
ECLI:NL:HR:2008:BC2913
ECLI:NL:HR:2013:BT6251
ECLI:NL:HR:2009:BG4258
ECLI:NL:HR:2021:1498 - Voldoende aanwijzingen voor soortgelijke feiten bij ontneming: motiveringseisen en bewijs
Voor de ontneming van voordeel uit 'soortgelijke feiten' (art. 36e lid 2 (oud) Sr) moet de rechter buiten redelijke twijfel vaststellen dat die feiten zijn begaan. De uitspraak hoeft niet de bewijsmiddelen hiervoor te vermelden, maar wel de feiten en omstandigheden die tot dit oordeel leidden.