Terug naar bibliotheek
Vierde Boek. Eenige rechtsplegingen van bijzonderen aard
Titel IIIb. Strafvordering ter zake van ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel
Artikel 511b

Artikel 511b (Termijn en procedure ontnemingsvordering)

Laatste versie

1. Een vordering van het openbaar ministerie als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht wordt zo spoedig mogelijk doch uiterlijk twee jaren na de uitspraak in eerste aanleg bij de rechtbank aanhangig gemaakt. Indien het strafrechtelijk financieel onderzoek overeenkomstig het bepaalde in artikel 126f, tweede lid, is gesloten en heropend, wordt de periode van twee jaren verlengd met de tijd verlopen tussen deze sluiting en heropening.

2. De officier van justitie doet bij zijn vordering de stukken waarop zij berust aan de rechtbank toekomen. Artikel 258, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.

3. De vordering wordt aan degene op wie zij betrekking heeft betekend, onder mededeling van het recht op kennisneming van de stukken. Indien een strafrechtelijk financieel onderzoek is ingesteld wordt de vordering gelijktijdig met de sluiting van het strafrechtelijk financieel onderzoek aan degene tegen wie het is gericht betekend.

4. De vordering behelst mede de oproeping om op het daarin vermelde tijdstip ter terechtzitting te verschijnen. De artikelen 260, 263 en 265 tot en met 267 zijn van overeenkomstige toepassing.

Uitleg in duidelijke taal

1. Een vordering van het openbaar ministerie als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht wordt zo spoedig mogelijk doch uiterlijk twee jaren na de uitspraak in eerste aanleg bij de rechtbank aanhangig gemaakt. Indien het strafrechtelijk financieel onderzoek overeenkomstig het bepaalde in artikel 126f, tweede lid, is gesloten en heropend, wordt de periode van twee jaren verlengd met de tijd verlopen tussen deze sluiting en heropening.

Dit lid bepaalt dat een vordering van het openbaar ministerie, zoals gespecificeerd in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, zo snel als mogelijk, maar niet later dan twee jaar na de uitspraak in de eerste gerechtelijke behandeling (eerste aanleg) bij de rechtbank moet worden ingediend (aanhangig gemaakt). Wanneer het strafrechtelijk financieel onderzoek conform de bepalingen in artikel 126f, tweede lid, is beëindigd (gesloten) en later opnieuw is gestart (heropend), dan wordt de termijn van twee jaar verlengd. Deze verlenging is gelijk aan de periode die verstreken is tussen het moment van sluiting en het moment van heropening van het onderzoek.

2. De officier van justitie doet bij zijn vordering de stukken waarop zij berust aan de rechtbank toekomen. Artikel 258, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.

Dit lid stelt dat de officier van justitie tegelijk met het indienen van zijn vordering, ook de documenten (stukken) die als basis voor deze vordering dienen, aan de rechtbank moet overhandigen. Daarnaast is artikel 258, tweede lid, op deze situatie op een vergelijkbare manier van toepassing.

3. De vordering wordt aan degene op wie zij betrekking heeft betekend, onder mededeling van het recht op kennisneming van de stukken. Indien een strafrechtelijk financieel onderzoek is ingesteld wordt de vordering gelijktijdig met de sluiting van het strafrechtelijk financieel onderzoek aan degene tegen wie het is gericht betekend.

Dit lid schrijft voor dat de vordering officieel moet worden meegedeeld (betekend) aan de persoon op wie de vordering van toepassing is. Bij deze mededeling moet ook worden vermeld dat deze persoon het recht heeft om de betreffende documenten (stukken) in te zien (kennisneming). Als er een strafrechtelijk financieel onderzoek is gestart, dan moet de vordering op hetzelfde moment als de beëindiging (sluiting) van dit onderzoek officieel worden meegedeeld (betekend) aan de persoon tegen wie het onderzoek gericht was.

4. De vordering behelst mede de oproeping om op het daarin vermelde tijdstip ter terechtzitting te verschijnen. De artikelen 260, 263 en 265 tot en met 267 zijn van overeenkomstige toepassing.

Dit lid geeft aan dat de vordering ook een oproeping inhoudt voor de betreffende persoon om op een specifiek in de vordering genoemd tijdstip aanwezig te zijn bij de rechtszitting (ter terechtzitting te verschijnen). De artikelen 260, 263, en 265 tot en met 267 zijn hierbij op een vergelijkbare manier van toepassing.

Gerelateerde rechtspraak

Hoge Raad1529x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:HR:2008:BD2578 - Hoge Raad - 16 juni 2008

ECLI:NL:HR:2008:BD257816 juni 2008Dit wetsartikel wordt 2 keer genoemd in deze uitspraak
StrafrechtStrafprocesrecht
Internationaal PubliekrechtMensenrechten
Hoge Raad78x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:HR:2019:600 - Hoge Raad - 22 april 2019

ECLI:NL:HR:2019:60022 april 2019Dit wetsartikel wordt 1 keer genoemd in deze uitspraak
Hoge Raad4x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:HR:2021:1917 - Termijnoverschrijding ontnemingsvordering: niet fataal bij bijzondere omstandigheden - 20 december 2021

ECLI:NL:HR:2021:191720 december 2021Dit wetsartikel wordt 20 keer genoemd in deze uitspraak

Overschrijding van de tweejaarstermijn voor het indienen van een ontnemingsvordering (art. 511b Sv) leidt niet automatisch tot niet-ontvankelijkheid. Bijzondere omstandigheden, zoals een eerdere tijdige vordering en een complex procesverloop, kunnen rechtvaardigen dat van niet-ontvankelijkverklaring wordt afgezien.

StrafrechtStrafprocesrecht
Hoge Raad10x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:HR:2019:1932 - Termijnoverschrijding ontnemingsvordering: niet altijd fataal bij bijzondere omstandigheden - 9 december 2019

ECLI:NL:HR:2019:19329 december 2019Dit wetsartikel wordt 17 keer genoemd in deze uitspraak

Overschrijding van de tweejaarstermijn voor het aanhangig maken van een ontnemingsvordering leidt niet automatisch tot niet-ontvankelijkheid. Onder bijzondere omstandigheden, zoals een eerdere tijdige vordering bij een onbevoegde rechter en een spoedige herhaling bij de bevoegde rechter, kan de vordering ontvankelijk blijven.

StrafrechtStrafprocesrecht, Financieel Economisch Strafrecht
Hoge Raad44x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:HR:2019:601 - Hoge Raad - 22 april 2019

ECLI:NL:HR:2019:60122 april 2019Dit wetsartikel wordt 1 keer genoemd in deze uitspraak
Hoge Raad38x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:HR:2009:BG4258 - Hoge Raad - 16 februari 2009

ECLI:NL:HR:2009:BG425816 februari 2009Dit wetsartikel wordt 1 keer genoemd in deze uitspraak
Hoge Raad32x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:HR:2015:3255 - Motiveringseisen bij betwisting ontnemingsrapport en aanvang redelijke termijn ontnemingszaak - 9 november 2015

ECLI:NL:HR:2015:32559 november 2015Dit wetsartikel wordt 2 keer genoemd in deze uitspraak

De rechter moet een schatting van wederrechtelijk verkregen voordeel nader motiveren als de betrokkene de conclusies van het financieel rapport gemotiveerd betwist. Ook kan grootschalige beslaglegging onder omstandigheden het startpunt zijn van de redelijke termijn in een ontnemingszaak, een oordeel dat nader gemotiveerd moet worden.

StrafrechtStrafprocesrecht, Financieel Economisch Strafrecht
Hoge Raad10x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:HR:2002:AE5591 - Hoge Raad - 25 november 2002

ECLI:NL:HR:2002:AE559125 november 2002Dit wetsartikel wordt 9 keer genoemd in deze uitspraak
Hoge Raad30x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:HR:2009:BG4270 - Hoge Raad - 20 april 2009

ECLI:NL:HR:2009:BG427020 april 2009Dit wetsartikel wordt 1 keer genoemd in deze uitspraak
Hoge Raad30x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:HR:2008:BF0090 - Hoge Raad - 8 september 2008

ECLI:NL:HR:2008:BF00908 september 2008Dit wetsartikel wordt 1 keer genoemd in deze uitspraak