Artikel 5.7.10 (Weigeringsgronden erkenning EU toezichtbeslissing)
1. Het openbaar ministerie weigert de erkenning van de toezichtbeslissing, indien:
a. het certificaat niet is overgelegd, onvolledig is of kennelijk niet in overeenstemming is met de toezichtbeslissing en niet binnen redelijke termijn aan het verzoek, bedoeld in artikel 5.7.7, vierde lid, is voldaan; b. niet is voldaan aan de voorwaarden voor erkenning, bedoeld in de artikelen 5.7.3 en 5.7.5; c. de tenuitvoerlegging van de toezichtbeslissing onverenigbaar is met het aan artikel 68 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 255, eerste lid, van dit Wetboek ten grondslag liggende beginsel; d. behoudens het bepaalde in het derde lid, het feit waarop de toezichtbeslissing betrekking heeft, indien het in Nederland was begaan, naar Nederlands recht niet strafbaar zou zijn; e. over het feit waarop de toezichtbeslissing betrekking heeft naar Nederlands recht rechtsmacht kon worden uitgeoefend en het recht tot strafvordering naar Nederlands recht zou zijn verjaard; f. de tenuitvoerlegging van de toezichtbeslissing onverenigbaar is met een naar Nederlands recht geldende immuniteit; g. de betrokkene ten tijde van het begaan van het feit de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt; h. het aannemelijk is dat de overlevering van de betrokkene zal worden geweigerd op grond van de Overleveringswet, in het geval dat hij een toezichtmaatregel niet naleeft.
2. Het openbaar ministerie weigert de erkenning van de toezichtbeslissing niet op grond van het eerste lid, onderdelen a, b en c, dan nadat de bevoegde autoriteit van de uitvaardigende lidstaat in de gelegenheid is gesteld hieromtrent inlichtingen te verschaffen.
3. Het openbaar ministerie weigert de erkenning van de toezichtbeslissing niet op grond van het eerste lid, onderdeel d, indien het feit waarop de toezichtbeslissing betrekking heeft, is vermeld op of valt onder de bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde lijst met feiten en soorten van feiten.
4. Het openbaar ministerie kan afzien van de weigering van de erkenning van de toezichtbeslissing op grond van het eerste lid, onderdeel h, indien de bevoegde autoriteit van de uitvaardigende lidstaat in kennis is gesteld van de mogelijke weigering van de overlevering en zij het certificaat niet intrekt.
Uitleg in duidelijke taal
1. Het openbaar ministerie weigert de erkenning van de toezichtbeslissing, indien:
Dit betekent dat het openbaar ministerie de erkenning van een buitenlandse toezichtbeslissing zal weigeren onder de volgende omstandigheden:
a. het certificaat niet is overgelegd, onvolledig is of kennelijk niet in overeenstemming is met de toezichtbeslissing en niet binnen redelijke termijn aan het verzoek, bedoeld in artikel 5.7.7, vierde lid, is voldaan;
Dit houdt in dat de erkenning wordt geweigerd als het vereiste certificaat niet is aangeleverd (overgelegd), onvolledig is, of duidelijk (kennelijk) niet overeenkomt met de toezichtbeslissing. Dit geldt ook als er niet binnen een redelijke termijn is voldaan aan een verzoek om aanvulling of correctie van het certificaat, zoals genoemd in artikel 5.7.7, vierde lid.
b. niet is voldaan aan de voorwaarden voor erkenning, bedoeld in de artikelen 5.7.3 en 5.7.5;
Dit betekent dat de erkenning wordt geweigerd als niet is voldaan aan de specifieke voorwaarden voor erkenning die zijn vastgelegd in de artikelen 5.7.3 en 5.7.5 van dit wetboek.
c. de tenuitvoerlegging van de toezichtbeslissing onverenigbaar is met het aan artikel 68 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 255, eerste lid, van dit Wetboek ten grondslag liggende beginsel;
Dit houdt in dat de erkenning wordt geweigerd als de tenuitvoerlegging van de toezichtbeslissing in strijd (onverenigbaar) is met het beginsel dat ten grondslag ligt aan artikel 68 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 255, eerste lid, van dit Wetboek (het ne bis in idem-beginsel, wat inhoudt dat iemand niet tweemaal voor hetzelfde feit kan worden vervolgd of bestraft).
d. behoudens het bepaalde in het derde lid, het feit waarop de toezichtbeslissing betrekking heeft, indien het in Nederland was begaan, naar Nederlands recht niet strafbaar zou zijn;
Dit betekent dat de erkenning wordt geweigerd, behoudens het bepaalde in het derde lid (dus met een uitzondering die in lid 3 wordt genoemd), als het feit waar de toezichtbeslissing over gaat, naar Nederlands recht niet strafbaar zou zijn als het in Nederland was gepleegd.
e. over het feit waarop de toezichtbeslissing betrekking heeft naar Nederlands recht rechtsmacht kon worden uitgeoefend en het recht tot strafvordering naar Nederlands recht zou zijn verjaard;
Dit houdt in dat de erkenning wordt geweigerd als Nederland rechtsmacht had kunnen uitoefenen over het feit waar de toezichtbeslissing op ziet, én het recht tot strafvordering (het recht om de persoon te vervolgen) voor dat feit naar Nederlands recht zou zijn verjaard.
f. de tenuitvoerlegging van de toezichtbeslissing onverenigbaar is met een naar Nederlands recht geldende immuniteit;
Dit betekent dat de erkenning wordt geweigerd als de tenuitvoerlegging van de toezichtbeslissing in strijd (onverenigbaar) is met een immuniteit die naar Nederlands recht geldt voor de betrokken persoon.
g. de betrokkene ten tijde van het begaan van het feit de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt;
Dit houdt in dat de erkenning wordt geweigerd als de betrokkene op het moment dat het feit werd begaan, de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt.
h. het aannemelijk is dat de overlevering van de betrokkene zal worden geweigerd op grond van de Overleveringswet, in het geval dat hij een toezichtmaatregel niet naleeft.
Dit betekent dat de erkenning wordt geweigerd als het waarschijnlijk (aannemelijk) is dat de overlevering van de betrokkene (aan de uitvaardigende lidstaat) zou worden geweigerd op grond van de Overleveringswet, mocht de betrokkene een opgelegde toezichtmaatregel niet naleven.
2. Het openbaar ministerie weigert de erkenning van de toezichtbeslissing niet op grond van het eerste lid, onderdelen a, b en c, dan nadat de bevoegde autoriteit van de uitvaardigende lidstaat in de gelegenheid is gesteld hieromtrent inlichtingen te verschaffen.
Dit betekent dat het openbaar ministerie de erkenning van de toezichtbeslissing niet zomaar mag weigeren op basis van de gronden genoemd in het eerste lid, onderdelen a, b, en c. Voordat een weigering op deze gronden plaatsvindt, moet de bevoegde autoriteit van de uitvaardigende lidstaat (het land dat de toezichtbeslissing heeft uitgevaardigd) eerst in de gelegenheid zijn gesteld om hierover inlichtingen te verschaffen (informatie te geven).
3. Het openbaar ministerie weigert de erkenning van de toezichtbeslissing niet op grond van het eerste lid, onderdeel d, indien het feit waarop de toezichtbeslissing betrekking heeft, is vermeld op of valt onder de bij algemene maatregel van bestuur vastgestelde lijst met feiten en soorten van feiten.
Dit betekent dat het openbaar ministerie de erkenning van de toezichtbeslissing niet mag weigeren op grond van het eerste lid, onderdeel d (het feit is naar Nederlands recht niet strafbaar), wanneer het feit waar de toezichtbeslissing betrekking op heeft, is vermeld op of valt onder een specifieke lijst van feiten en soorten feiten. Deze lijst is vastgesteld bij algemene maatregel van bestuur.
4. Het openbaar ministerie kan afzien van de weigering van de erkenning van de toezichtbeslissing op grond van het eerste lid, onderdeel h, indien de bevoegde autoriteit van de uitvaardigende lidstaat in kennis is gesteld van de mogelijke weigering van de overlevering en zij het certificaat niet intrekt.
Dit betekent dat het openbaar ministerie de mogelijkheid heeft om toch afzien van de weigering van de erkenning van de toezichtbeslissing op grond van het eerste lid, onderdeel h (waarschijnlijke weigering van overlevering). Dit kan als de bevoegde autoriteit van de uitvaardigende lidstaat in kennis is gesteld van deze mogelijke weigering van overlevering, en die autoriteit vervolgens het certificaat (behorende bij de toezichtbeslissing) niet intrekt.