Artikel 437 (Termijnen indiening schriftuur cassatiemiddelen)
1. Indien het openbaar ministerie beroep in cassatie heeft ingesteld, is het op straffe van niet-ontvankelijkheid verplicht binnen een maand nadat de in het eerste lid van artikel 435 bedoelde aanzegging aan het openbaar ministerie is verzonden bij de Hoge Raad een schriftuur in te dienen, houdende zijn middelen van cassatie.
2. De verdachte door of namens wie beroep in cassatie is ingesteld, is op straffe van niet-ontvankelijkheid verplicht binnen twee maanden nadat de in het eerste lid van artikel 435 bedoelde aanzegging is betekend, bij de Hoge Raad door zijn raadsman een schriftuur te doen indienen, houdende zijn middelen van cassatie.
3. De benadeelde partij is bevoegd binnen een maand nadat de in het tweede lid van artikel 435 bedoelde kennisgeving is verzonden, harerzijds bij de Hoge Raad door een advocaat een schriftuur te doen indienen, houdende haar middelen over een rechtspunt hetwelk uitsluitend haar vordering betreft. Gedurende die tijd is zij bevoegd tot kennisneming van de processtukken.
Uitleg in duidelijke taal
1. Indien het openbaar ministerie beroep in cassatie heeft ingesteld, is het op straffe van niet-ontvankelijkheid verplicht binnen een maand nadat de in het eerste lid van artikel 435 bedoelde aanzegging aan het openbaar ministerie is verzonden bij de Hoge Raad een schriftuur in te dienen, houdende zijn middelen van cassatie.
Dit betekent letterlijk: Indien het openbaar ministerie beroep in cassatie heeft ingesteld, is het verplicht om bij de Hoge Raad een schriftuur in te dienen die zijn middelen van cassatie bevat. Dit moet gebeuren binnen een maand nadat de in het eerste lid van artikel 435 bedoelde aanzegging aan het openbaar ministerie is verzonden. De consequentie van het niet voldoen aan deze verplichting is dat het beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard (op straffe van niet-ontvankelijkheid).
2. De verdachte door of namens wie beroep in cassatie is ingesteld, is op straffe van niet-ontvankelijkheid verplicht binnen twee maanden nadat de in het eerste lid van artikel 435 bedoelde aanzegging is betekend, bij de Hoge Raad door zijn raadsman een schriftuur te doen indienen, houdende zijn middelen van cassatie.
Dit betekent letterlijk: De verdachte door of namens wie beroep in cassatie is ingesteld, is verplicht om via zijn raadsman bij de Hoge Raad een schriftuur te doen indienen die zijn middelen van cassatie bevat. Dit moet gebeuren binnen twee maanden nadat de in het eerste lid van artikel 435 bedoelde aanzegging aan de verdachte is betekend. De consequentie van het niet voldoen aan deze verplichting is dat het beroep niet-ontvankelijk wordt verklaard (op straffe van niet-ontvankelijkheid).
3. De benadeelde partij is bevoegd binnen een maand nadat de in het tweede lid van artikel 435 bedoelde kennisgeving is verzonden, harerzijds bij de Hoge Raad door een advocaat een schriftuur te doen indienen, houdende haar middelen over een rechtspunt hetwelk uitsluitend haar vordering betreft. Gedurende die tijd is zij bevoegd tot kennisneming van de processtukken.
Dit betekent letterlijk: De benadeelde partij is bevoegd om harerzijds (van haar kant) binnen een maand nadat de in het tweede lid van artikel 435 bedoelde kennisgeving is verzonden, bij de Hoge Raad door een advocaat een schriftuur te doen indienen. Deze schriftuur moet haar middelen bevatten over een rechtspunt dat uitsluitend haar vordering betreft. Gedurende die tijd is zij ook bevoegd tot kennisneming van de processtukken.
Gerelateerde rechtspraak
ECLI:NL:HR:2017:413 - Financiële steun aan terroristische organisatie: wanneer is sprake van deelneming? - 13 maart 2017
De Hoge Raad oordeelt dat voor 'deelneming' aan een terroristische organisatie (art. 140a Sr) méér nodig is dan alleen financiële steun. Naast het verrichten van een ondersteunende handeling moet ook bewezen worden dat de verdachte daadwerkelijk 'behoort tot het samenwerkingsverband' van de organisatie.
ECLI:NL:HR:2012:BX0146 - Overzichtsarrest artikel 80a RO: Selectie aan de poort in cassatie - 10 september 2012
De Hoge Raad introduceert de niet-ontvankelijkverklaring op grond van artikel 80a RO. Dit maakt versnelde afdoening mogelijk als een partij klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij cassatie of als de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden, om de Hoge Raad op zijn kerntaken te concentreren.
ECLI:NL:HR:2017:416 - Voorbereiding terroristisch misdrijf: oogmerk volstaat, concrete plannen niet vereist - 13 maart 2017
Voor voorbereiding van een terroristisch misdrijf (art. 96 lid 2 Sr) is het oogmerk van de verdachte voldoende. Het is niet vereist dat het misdrijf naar tijd, plaats en wijze van uitvoering concreet vaststaat. Ook wordt 'werven van gelden' (art. 140 lid 4 Sr) uitgelegd.
ECLI:NL:HR:2010:BK4788 - Aanval in plaats van verdediging sluit beroep op noodweer uit - 7 juni 2010
Een beroep op noodweer, noodweerexces of putatief noodweer kan niet slagen als de gedraging van de verdachte naar de kern bezien niet als verdedigend, maar als aanvallend moet worden aangemerkt. Het inzetten van een (tegen)aanval getuigt niet van een wil tot verdediging.
ECLI:NL:HR:2021:1413 - Motiveringsplicht hof bij verwerping betrouwbaarheidsverweer getuigenverklaring - 4 oktober 2021
De Hoge Raad oordeelt dat een hof niet tot een nadere motivering gehouden is als het een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt over de onbetrouwbaarheid van een getuige verwerpt, indien de bewijsvoering zelf al een afdoende weerlegging van dat standpunt inhoudt.
ECLI:NL:HR:2014:714 - Kwalificatie-eis witwassen: overdragen en gebruik maken van door eigen misdrijf verkregen voorwerpen - 24 maart 2014
De Hoge Raad stelt dat voor het witwassen van door eigen misdrijf verkregen voorwerpen, via 'overdragen' of 'gebruik maken', in beginsel niet de extra eis geldt dat de handeling gericht moet zijn op verbergen of verhullen, tenzij sprake is van een uitzonderlijk geval.
ECLI:NL:HR:2013:BZ1890 - Unus testis-regel: Steunbewijs in zedenzaak moet meer dan betrouwbaarheid bevestigen - 11 februari 2013
In een zedenzaak kan een bewezenverklaring niet uitsluitend rusten op één getuigenverklaring. Steunbewijs, zoals verklaringen van horen zeggen, moet voldoende inhoudelijke ondersteuning bieden voor de verklaring van de aangever en mag niet enkel de betrouwbaarheid van die aangever bevestigen. Dit volgt uit de bewijsminimumregel van artikel 342, lid 2 Sv.