Artikel 434 (Inzending gedingstukken cassatie Hoge Raad)
1. De griffier van het gerecht, dat het vonnis of arrest heeft gewezen waartegen beroep in cassatie is ingesteld, zendt de stukken van het geding zo spoedig mogelijk aan de griffier van de Hoge Raad. De Hoge Raad bepaalt op welke wijze de stukken van het geding aan de Hoge Raad worden verstrekt.
2. Indien door het openbaar ministerie beroep in cassatie is ingesteld tegen een vonnis waartegen voor de verdachte nog hoger beroep openstaat, geschiedt de in het eerste lid bedoelde inzending niet of wordt zij, heeft zij ten onrechte plaatsgehad, geacht niet eerder te hebben plaatsgevonden, dan nadat de termijn voor het hoger beroep is verstreken.
3. Indien alleen het openbaar ministerie beroep in cassatie heeft ingesteld, geschiedt de inzending niet of wordt aan haar, heeft zij ten onrechte plaats gehad, geen gevolg gegeven, dan nadat de in het eerste lid van artikel 433 bedoelde aanzegging heeft plaats gevonden of zich enige andere omstandigheid heeft voorgedaan, waaruit voortvloeit dat het beroep de verdachte bekend is.
Uitleg in duidelijke taal
1. De griffier van het gerecht, dat het vonnis of arrest heeft gewezen waartegen beroep in cassatie is ingesteld, zendt de stukken van het geding zo spoedig mogelijk aan de griffier van de Hoge Raad.
Dit betekent letterlijk dat de griffier van het gerecht dat het vonnis of arrest heeft uitgesproken waartegen beroep in cassatie is aangetekend, de stukken van het geding zo spoedig mogelijk doorstuurt naar de griffier van de Hoge Raad.
2. Indien door het openbaar ministerie beroep in cassatie is ingesteld tegen een vonnis waartegen voor de verdachte nog hoger beroep openstaat, geschiedt de in het eerste lid bedoelde inzending niet of wordt zij, heeft zij ten onrechte plaatsgehad, geacht niet eerder te hebben plaatsgevonden, dan nadat de termijn voor het hoger beroep is verstreken.
Dit houdt in dat als het openbaar ministerie beroep in cassatie heeft ingesteld tegen een vonnis waartegen voor de verdachte nog hoger beroep openstaat, de in het eerste lid bedoelde inzending van stukken niet plaatsvindt. Mocht de inzending ten onrechte toch hebben plaatsgehad, dan wordt deze geacht niet eerder te hebben plaatsgevonden dan nadat de termijn voor het instellen van hoger beroep voor de verdachte is verstreken.
3. Indien alleen het openbaar ministerie beroep in cassatie heeft ingesteld, geschiedt de inzending niet of wordt aan haar, heeft zij ten onrechte plaats gehad, geen gevolg gegeven, dan nadat de in het eerste lid van artikel 433 bedoelde aanzegging heeft plaats gevonden of zich enige andere omstandigheid heeft voorgedaan, waaruit voortvloeit dat het beroep de verdachte bekend is.
Dit betekent dat indien uitsluitend het openbaar ministerie beroep in cassatie heeft ingesteld, de inzending van de stukken niet geschiedt. Als de inzending ten onrechte toch heeft plaatsgehad, wordt hieraan geen gevolg gegeven totdat de in het eerste lid van artikel 433 bedoelde aanzegging aan de verdachte heeft plaatsgevonden, of totdat zich enige andere omstandigheid heeft voorgedaan waaruit voortvloeit dat het beroep in cassatie de verdachte bekend is.
Gerelateerde rechtspraak
ECLI:NL:HR:2016:2201 - Shockschade: Medische Correspondentie Voldoende voor Vaststelling Psychiatrisch Ziektebeeld
Voor toewijzing van shockschade kan medische correspondentie, zoals brieven van behandelaren, volstaan om het vereiste geestelijk letsel in de vorm van een in de psychiatrie erkend ziektebeeld (zoals PTSS) rechtens vast te stellen. Een afzonderlijk deskundigenrapport is hiervoor niet per se vereist.
ECLI:NL:HR:2012:BW1478
ECLI:NL:HR:2016:2241 - Shockschade: vaststelling recht versus motivering hoogte van de vergoeding
De Hoge Raad bevestigt dat recht op shockschade bestaat bij een medisch vastgesteld ziektebeeld na directe confrontatie. De rechter moet de hoogte van de schadevergoeding echter toereikend motiveren, zeker bij betwisting, en kan niet volstaan met algemene verwijzingen naar de ernst van het feit.
ECLI:NL:HR:2014:3618
ECLI:NL:HR:2011:BP1279
ECLI:NL:HR:2012:BV3442
ECLI:NL:HR:2011:BN4351
ECLI:NL:HR:2014:138
ECLI:NL:HR:2017:967 - Smaad: Wanneer is er sprake van 'ruchtbaarheid geven' bij brieven aan ambtenaren?
Het versturen van een smadelijke brief aan een hoge functionaris, die geacht wordt discreet te handelen, is onvoldoende om het 'kennelijk doel om ruchtbaarheid te geven' te bewijzen. Het hof moet nader motiveren waarom dit doel toch aanwezig was.