Artikel 421 (Voeging benadeelde partij hoger beroep)
1. De benadeelde partij die zich niet overeenkomstig artikel 51g, eerste of derde lid, in het geding in eerste aanleg heeft gevoegd, is daartoe onbevoegd in het geding in hoger beroep.
2. Heeft de voeging in eerste aanleg plaats gehad, dan duurt zij, voor zover de gevorderde schadevergoeding is toegewezen, van rechtswege voort in hoger beroep.
3. Voor zover de gevorderde schadevergoeding niet is toegewezen kan de benadeelde partij zich binnen de grenzen van haar eerste vordering in hoger beroep voegen. Titel IIIa van het Eerste Boek is, met uitzondering van artikel 51f, eerste tot en met derde lid, van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat voor de ingevolge artikel 51g vereiste opgave kan worden volstaan met een verwijzing naar de opgave van de eerste vordering, indien deze ongewijzigd is gebleven.
4. Indien geen hoger beroep is ingesteld, kan de benadeelde partij tegen het deel van het vonnis waarbij haar vordering is afgewezen, tegen deze afwijzing in hoger beroep komen bij het gerechtshof. De tweede afdeling van de Zesde Titel van Boek II is niet van toepassing. De bepalingen van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering inzake het rechtsgeding in hoger beroep en cassatie zijn van overeenkomstige toepassing. Voor het geding wordt geen griffierecht geheven.
5. Indien geen hoger beroep is ingesteld en tegen de vordering op de voet van artikel 51g, vierde lid, verweer is gevoerd door de ouders of voogd van de veroordeelde, kunnen deze tegen de toewijzing van de vordering in hoger beroep komen bij het gerechtshof. De tweede afdeling van de Zesde Titel van Boek II is niet van toepassing. De bepalingen van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering inzake het rechtsgeding in hoger beroep zijn van overeenkomstige toepassing. Voor het geding wordt geen griffierecht geheven.
Uitleg in duidelijke taal
1. De benadeelde partij die zich niet overeenkomstig artikel 51g, eerste of derde lid, in het geding in eerste aanleg heeft gevoegd, is daartoe onbevoegd in het geding in hoger beroep.
Dit betekent dat een benadeelde partij die zich niet volgens de regels van artikel 51g, eerste of derde lid, heeft aangemeld (gevoegd) in de rechtszaak in eerste aanleg, niet het recht heeft (onbevoegd is) om dit alsnog te doen in de rechtszaak in hoger beroep.
2. Heeft de voeging in eerste aanleg plaats gehad, dan duurt zij, voor zover de gevorderde schadevergoeding is toegewezen, van rechtswege voort in hoger beroep.
Indien de benadeelde partij zich wel in eerste aanleg heeft gevoegd, dan blijft deze voeging automatisch (van rechtswege) geldig in hoger beroep, maar alleen voor het deel van de schadevergoeding dat in eerste aanleg is toegekend.
3. Voor zover de gevorderde schadevergoeding niet is toegewezen kan de benadeelde partij zich binnen de grenzen van haar eerste vordering in hoger beroep voegen. Titel IIIa van het Eerste Boek is, met uitzondering van artikel 51f, eerste tot en met derde lid, van overeenkomstige toepassing, met dien verstande dat voor de ingevolge artikel 51g vereiste opgave kan worden volstaan met een verwijzing naar de opgave van de eerste vordering, indien deze ongewijzigd is gebleven.
Als de gevorderde schadevergoeding in eerste aanleg niet (geheel) is toegewezen, kan de benadeelde partij zich in hoger beroep voegen, maar dit mag alleen binnen de omvang van haar oorspronkelijke vordering. De bepalingen van Titel IIIa van het Eerste Boek zijn hierop van toepassing, behalve artikel 51f, eerste tot en met derde lid. Daarbij geldt dat voor de opgave die volgens artikel 51g vereist is, een verwijzing naar de oorspronkelijke opgave voldoende is, mits deze opgave niet is veranderd.
4. Indien geen hoger beroep is ingesteld, kan de benadeelde partij tegen het deel van het vonnis waarbij haar vordering is afgewezen, tegen deze afwijzing in hoger beroep komen bij het gerechtshof. De tweede afdeling van de Zesde Titel van Boek II is niet van toepassing. De bepalingen van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering inzake het rechtsgeding in hoger beroep en cassatie zijn van overeenkomstige toepassing. Voor het geding wordt geen griffierecht geheven.
Wanneer er geen hoger beroep is ingesteld (door bijvoorbeeld het Openbaar Ministerie of de verdachte), kan de benadeelde partij zelf in hoger beroep gaan bij het gerechtshof tegen het gedeelte van het vonnis waarin haar vordering tot schadevergoeding is afgewezen. De regels uit de tweede afdeling van de Zesde Titel van Boek II van het Wetboek van Strafvordering zijn hier niet van toepassing. In plaats daarvan gelden de regels uit het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering voor hoger beroep en cassatie. Er hoeft voor deze procedure geen griffierecht betaald te worden.
5. Indien geen hoger beroep is ingesteld en tegen de vordering op de voet van artikel 51g, vierde lid, verweer is gevoerd door de ouders of voogd van de veroordeelde, kunnen deze tegen de toewijzing van de vordering in hoger beroep komen bij het gerechtshof. De tweede afdeling van de Zesde Titel van Boek II is niet van toepassing. De bepalingen van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering inzake het rechtsgeding in hoger beroep zijn van overeenkomstige toepassing. Voor het geding wordt geen griffierecht geheven.
Als er geen hoger beroep is ingesteld en de ouders of voogd van de veroordeelde verweer hebben gevoerd tegen de vordering van de benadeelde partij (zoals bedoeld in artikel 51g, vierde lid), dan kunnen deze ouders of voogd zelf in hoger beroep gaan bij het gerechtshof tegen de beslissing waarbij de vordering is toegewezen. Ook hier geldt dat de tweede afdeling van de Zesde Titel van Boek II van het Wetboek van Strafvordering niet van toepassing is, en de bepalingen van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering inzake het hoger beroep wel. Voor deze procedure wordt geen griffierecht geheven.
Gerelateerde rechtspraak
ECLI:NL:HR:2006:AV2654 - Hoge Raad - 14 september 2006
ECLI:NL:HR:1995:ZD0095 - Hoge Raad - 26 juni 1995
ECLI:NL:HR:1978:AC6373 - Hoge Raad - 23 oktober 1978
ECLI:NL:HR:2001:AB1819 - Hoge Raad - 28 mei 2001
ECLI:NL:HR:1998:ZD0945 - Hoge Raad - 16 februari 1998
ECLI:NL:HR:2010:BL9105 - Overlijden slachtoffer en de vordering benadeelde partij in hoger beroep - 12 juli 2010
Het overlijden van het slachtoffer na de eerste aanleg staat toewijzing van de vordering tot immateriële schadevergoeding in hoger beroep niet in de weg. De vordering is overerfbaar en duurt van rechtswege voort. Ook de schadevergoedingsmaatregel (art. 36f Sr) kan ten behoeve van de erfgenamen worden opgelegd.
ECLI:NL:HR:2014:917 - Voeging benadeelde partij: erfgenaam kan procespositie niet overnemen na overlijden - 14 april 2014
Het strafprocesrecht voorziet niet in de mogelijkheid voor een erfgenaam om na het overlijden van de benadeelde partij diens procespositie over te nemen. De rechter beslist op de vordering van de oorspronkelijk gevoegde, overleden benadeelde partij. De vordering wordt aan de overledene toegewezen.
ECLI:NL:HR:2009:BH0180 - Hoge Raad - 30 maart 2009
ECLI:NL:HR:2000:AA4262 - Hoge Raad - 10 januari 2000
ECLI:NL:HR:2017:1277 - Geen zelfstandig cassatieberoep voor de benadeelde partij in strafzaken - 3 juli 2017
De Hoge Raad oordeelt dat de wet niet voorziet in een zelfstandig cassatierecht voor de benadeelde partij. Het openstellen van dit rechtsmiddel valt buiten de rechtsvormende taak van de Hoge Raad en ook het EVRM of Unierecht verleent dit recht niet.