Artikel 411a (Nader onderzoek vóór zitting hoger beroep)
1. Indien tegen het vonnis in eerste aanleg hoger beroep is ingesteld, doch het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep nog niet is aangevangen, kan de rechter-commissaris behorende bij de rechtbank die in eerste aanleg heeft gevonnist of de raadsheer-commissaris behorende bij het gerechtshof, op de vordering van het openbaar ministerie of op het verzoek van de verdachte of diens raadsman, nader onderzoek verrichten.
2. Het onderzoek door de rechter-commissaris of raadsheer-commissaris vindt plaats overeenkomstig de tweede tot en met vijfde en zevende afdeling van de Derde Titel van het Tweede Boek.
Uitleg in duidelijke taal
1. Indien tegen het vonnis in eerste aanleg hoger beroep is ingesteld, doch het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep nog niet is aangevangen, kan de rechter-commissaris behorende bij de rechtbank die in eerste aanleg heeft gevonnist of de raadsheer-commissaris behorende bij het gerechtshof, op de vordering van het openbaar ministerie of op het verzoek van de verdachte of diens raadsman, nader onderzoek verrichten.
Dit betekent dat als er hoger beroep is ingesteld tegen een vonnis in eerste aanleg, maar het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep nog niet is aangevangen, de rechter-commissaris die verbonden is aan de rechtbank die het vonnis in eerste aanleg heeft gewezen, of de raadsheer-commissaris die verbonden is aan het gerechtshof, nader onderzoek mag verrichten. Dit kan gebeuren op de vordering van het openbaar ministerie of op het verzoek van de verdachte of diens raadsman.
2. Het onderzoek door de rechter-commissaris of raadsheer-commissaris vindt plaats overeenkomstig de tweede tot en met vijfde en zevende afdeling van de Derde Titel van het Tweede Boek.
Dit houdt in dat het onderzoek door de rechter-commissaris of raadsheer-commissaris moet plaatsvinden volgens de procedures die zijn beschreven in de tweede tot en met vijfde en zevende afdeling van de Derde Titel van het Tweede Boek (van het Wetboek van Strafvordering).
Gerelateerde rechtspraak
ECLI:NL:HR:2021:576
ECLI:NL:HR:2017:1015
ECLI:NL:HR:2014:3302
ECLI:NL:HR:2015:2468
ECLI:NL:HR:2023:1516
ECLI:NL:HR:2020:446 - Afwijzing getuigenverzoek: motiveringseisen bij kwetsbare getuige en verdedigingsbelang
De afwijzing van een verzoek om de minderjarige aangeefster te horen is onvoldoende gemotiveerd als niet wordt uitgelegd waarom de vragen niet relevant zijn, zeker als de verdediging geen ondervragingsmogelijkheid had. De Hoge Raad benadrukt de motiveringsplicht bij de belangenafweging, inclusief de kwetsbaarheid van de getuige.