Terug naar bibliotheek
Tweede Boek. Strafvordering in eersten aanleg
Titel VIII. Bijzondere bepalingen voor het rechtsgeding voor de kantonrechter
Artikel 385

Artikel 385 (Aanhangigmaking kantonrechter heterdaad opsporingsambtenaar)

Laatste versie

1. Het aanhangig maken van de zaak door oproeping kan enkel plaatsvinden in geval van ontdekking op heter daad door een opsporingsambtenaar. Het aanhangig maken geschiedt doordat de opsporingsambtenaar een door hem gedagtekende en ondertekende oproeping aan de verdachte uitreikt.

2. Bij de uitreiking worden inhoud en strekking van de oproeping aan de verdachte, zo mogelijk, mondeling kort toegelicht.

3. Wordt een oproeping door de verdachte niet aangenomen, dan geldt het tijdstip van de weigering van de verdachte als tijdstip van uitreiking.

4. Van de inhoud en van het uitreiken van de oproeping dan wel van het aanbieden en weigeren van de oproeping en de reden van weigering maakt de opsporingsambtenaar in zijn proces-verbaal melding.

5. In geval van aanhouding van de verdachte overeenkomstig artikel 53, kan hem onverwijld een oproeping worden uitgereikt teneinde nog op diezelfde dag ter terechtzitting van de kantonrechter te verschijnen. De verdachte wordt eerst voor het bevoegde openbaar ministerie en vervolgens voor de kantonrechter geleid. Artikelen 386, tweede en derde lid, en 398, onder 2°, blijven in dit geval buiten toepassing.

Uitleg in duidelijke taal

1. Het aanhangig maken van de zaak door oproeping kan enkel plaatsvinden in geval van ontdekking op heter daad door een opsporingsambtenaar. Het aanhangig maken geschiedt doordat de opsporingsambtenaar een door hem gedagtekende en ondertekende oproeping aan de verdachte uitreikt.

Dit lid bepaalt dat een zaak bij de kantonrechter alleen aanhangig kan worden gemaakt door middel van een oproeping indien er sprake is van ontdekking op heter daad door een opsporingsambtenaar. Het aanhangig maken vindt plaats doordat de opsporingsambtenaar een door hem gedagtekende (voorzien van een datum) en ondertekende oproeping aan de verdachte uitreikt (overhandigt).

2. Bij de uitreiking worden inhoud en strekking van de oproeping aan de verdachte, zo mogelijk, mondeling kort toegelicht.

Dit lid stelt dat bij de uitreiking (overhandiging) van de oproeping, de inhoud (wat erin staat) en de strekking (het doel of de betekenis) ervan, indien mogelijk, mondeling kort aan de verdachte moeten worden toegelicht (uitgelegd).

3. Wordt een oproeping door de verdachte niet aangenomen, dan geldt het tijdstip van de weigering van de verdachte als tijdstip van uitreiking.

Dit lid regelt dat indien een oproeping door de verdachte niet wordt aangenomen (geweigerd), het tijdstip van de weigering door de verdachte geldt als het officiële tijdstip van uitreiking.

4. Van de inhoud en van het uitreiken van de oproeping dan wel van het aanbieden en weigeren van de oproeping en de reden van weigering maakt de opsporingsambtenaar in zijn proces-verbaal melding.

Dit lid verplicht de opsporingsambtenaar om in zijn proces-verbaal melding te maken van (te rapporteren over) de inhoud van de oproeping, het uitreiken van de oproeping, of, indien van toepassing, het aanbieden en weigeren van de oproeping en de reden van die weigering.

5. In geval van aanhouding van de verdachte overeenkomstig artikel 53, kan hem onverwijld een oproeping worden uitgereikt teneinde nog op diezelfde dag ter terechtzitting van de kantonrechter te verschijnen. De verdachte wordt eerst voor het bevoegde openbaar ministerie en vervolgens voor de kantonrechter geleid. Artikelen 386, tweede en derde lid, en 398, onder 2°, blijven in dit geval buiten toepassing.

Dit lid beschrijft dat in het geval van aanhouding van de verdachte conform artikel 53, hem onverwijld (direct) een oproeping kan worden uitgereikt (overhandigd) met het doel (teneinde) dat hij nog op diezelfde dag ter terechtzitting van de kantonrechter moet verschijnen. De verdachte wordt dan eerst voorgeleid aan het bevoegde openbaar ministerie en daarna aan de kantonrechter. In deze specifieke situatie zijn de bepalingen van artikelen 386, tweede en derde lid, en 398, onder 2°, buiten toepassing (niet van kracht).