Artikel 344a (Bewijs anonieme en bijzondere getuigen)
1. Het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, kan door de rechter niet uitsluitend of in beslissende mate worden gegrond op schriftelijke bescheiden houdende verklaringen van personen wier identiteit niet blijkt.
2. Een proces-verbaal van een verhoor bij de rechter-commissaris, houdende de verklaring van een persoon die als bedreigde getuige is aangemerkt, dan wel de verklaring van een persoon die als afgeschermde getuige is aangemerkt en wiens identiteit verborgen is gehouden, kan alleen meewerken tot het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, indien ten minste aan de volgende voorwaarden is voldaan:
a. de getuige is een bedreigde getuige of een afgeschermde getuige en is als zodanig door de rechter-commissaris gehoord, en b. het ten laste gelegde feit, voor zover bewezen, betreft een misdrijf als omschreven in artikel 67, eerste lid, en levert gezien zijn aard, het georganiseerd verband waarin het is begaan, of de samenhang met andere door de verdachte begane misdrijven, een ernstige inbreuk op de rechtsorde op.
3. Een schriftelijk bescheid houdende de verklaring van een persoon wiens identiteit niet blijkt, kan, buiten het geval omschreven in het tweede lid, alleen meewerken tot het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, indien ten minste aan de volgende voorwaarden is voldaan:
a. de bewezenverklaring vindt in belangrijke mate steun in andersoortig bewijsmateriaal, en b. door of namens de verdachte is niet op enig moment in het geding de wens te kennen gegeven om de in de aanhef bedoelde persoon te ondervragen of te doen ondervragen.
4. Het bewijs dat de verdachte het telastegelegde feit heeft begaan, kan door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op grond van verklaringen van getuigen met wie op grond van artikel 226h, derde lid, of 226k een afspraak is gemaakt.
Uitleg in duidelijke taal
1. Het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, kan door de rechter niet uitsluitend of in beslissende mate worden gegrond op schriftelijke bescheiden houdende verklaringen van personen wier identiteit niet blijkt.
Dit betekent letterlijk dat de rechter het bewijs dat de verdachte het hem ten laste gelegde feit heeft begaan, niet uitsluitend of in beslissende mate mag gronden op schriftelijke bescheiden die verklaringen bevatten van personen wier identiteit niet blijkt.
2. Een proces-verbaal van een verhoor bij de rechter-commissaris, houdende de verklaring van een persoon die als bedreigde getuige is aangemerkt, dan wel de verklaring van een persoon die als afgeschermde getuige is aangemerkt en wiens identiteit verborgen is gehouden, kan alleen meewerken tot het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, indien ten minste aan de volgende voorwaarden is voldaan:
Dit houdt in dat een proces-verbaal van een verhoor afgenomen door de rechter-commissaris, waarin de verklaring staat van een persoon die als bedreigde getuige is aangemerkt, of de verklaring van een persoon die als afgeschermde getuige is aangemerkt en wiens identiteit verborgen is gehouden, alleen kan bijdragen aan het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, als aan minimaal de volgende voorwaarden is voldaan:
a. de getuige is een bedreigde getuige of een afgeschermde getuige en is als zodanig door de rechter-commissaris gehoord, en
Dit betekent dat de getuige daadwerkelijk een bedreigde getuige of een afgeschermde getuige moet zijn en in die hoedanigheid door de rechter-commissaris verhoord moet zijn, en
b. het ten laste gelegde feit, voor zover bewezen, betreft een misdrijf als omschreven in artikel 67, eerste lid, en levert gezien zijn aard, het georganiseerd verband waarin het is begaan, of de samenhang met andere door de verdachte begane misdrijven, een ernstige inbreuk op de rechtsorde op.
Dit betekent dat het ten laste gelegde feit, indien het bewezen wordt, een misdrijf moet zijn zoals omschreven in artikel 67, eerste lid. Bovendien moet dit misdrijf, gelet op de aard ervan, het georganiseerde verband waarin het is gepleegd, of de samenhang met andere misdrijven die door de verdachte zijn begaan, een ernstige inbreuk op de rechtsorde vormen.
3. Een schriftelijk bescheid houdende de verklaring van een persoon wiens identiteit niet blijkt, kan, buiten het geval omschreven in het tweede lid, alleen meewerken tot het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, indien ten minste aan de volgende voorwaarden is voldaan:
Dit houdt in dat een schriftelijk stuk met daarin de verklaring van een persoon van wie de identiteit niet bekend is, behalve in de situatie die in het tweede lid is beschreven, alleen kan bijdragen aan het bewijs dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, als aan minimaal de volgende voorwaarden is voldaan:
a. de bewezenverklaring vindt in belangrijke mate steun in andersoortig bewijsmateriaal, en
Dit betekent dat de bewezenverklaring voor een belangrijk deel ondersteund moet worden door ander soort bewijsmateriaal, en
b. door of namens de verdachte is niet op enig moment in het geding de wens te kennen gegeven om de in de aanhef bedoelde persoon te ondervragen of te doen ondervragen.
Dit betekent dat de verdachte, of iemand namens de verdachte, op geen enkel moment tijdens de procedure de wens heeft geuit om de persoon van wie de verklaring afkomstig is (zoals bedoeld in de aanhef van dit lid) te (laten) ondervragen.
4. Het bewijs dat de verdachte het telastegelegde feit heeft begaan, kan door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op grond van verklaringen van getuigen met wie op grond van artikel 226h, derde lid, of 226k een afspraak is gemaakt.
Dit betekent letterlijk dat de rechter het bewijs dat de verdachte het hem ten laste gelegde feit heeft begaan, niet uitsluitend mag baseren op verklaringen van getuigen met wie een afspraak is gemaakt op basis van artikel 226h, derde lid, of artikel 226k.
Gerelateerde rechtspraak
ECLI:NL:HR:2006:AV4122 - Hoge Raad - 4 september 2006
ECLI:NL:HR:2019:600 - Hoge Raad - 22 april 2019
ECLI:NL:HR:2019:601 - Hoge Raad - 22 april 2019
ECLI:NL:HR:2006:AU5471 - Hoge Raad - 27 maart 2006
ECLI:NL:HR:2008:BA7648 - Hoge Raad - 21 januari 2008
ECLI:NL:HR:2002:AD7805 - Hoge Raad - 25 maart 2002
ECLI:NL:HR:2019:602 - Kroongetuigenregeling en Levenslange Gevangenisstraf: Hoge Raad verwerpt cassatieberoep Passageproces - 22 april 2019
De Hoge Raad oordeelt dat de kroongetuigenregeling (art. 226g Sv) correct is toegepast. Toezeggingen over ontneming en getuigenbescherming vallen buiten de rechterlijke toetsing van de deal. De levenslange gevangenisstraf, inclusief het huidige herbeoordelingsmechanisme na 25 jaar, is niet in strijd met artikel 3 EVRM.
ECLI:NL:HR:2017:658 - Verklaring onbekend gebleven persoon in proces-verbaal valt onder motiveringsplicht anonieme getuige - 10 april 2017
Een in een proces-verbaal opgenomen verklaring van een 'onbekend gebleven persoon' moet worden aangemerkt als een verklaring van een persoon wiens identiteit niet blijkt (art. 344a, lid 3, Sv). De rechter moet het gebruik hiervan voor het bewijs daarom nader motiveren conform art. 360 Sv.
ECLI:NL:HR:2014:230 - Motiveringsplicht bij bewijsgebruik van processen-verbaal van een beperkt anonieme verbalisant - 3 februari 2014
De Hoge Raad stelt dat voor het bewijsgebruik van processen-verbaal van een als beperkt anonieme getuige gehoorde opsporingsambtenaar (art. 360 Sv) voldoende is gemotiveerd als uit de functie (bv. pseudokoper) en de ondervragingsgelegenheid blijkt dat de beperkte anonimiteit gerechtvaardigd was en het ondervragingsrecht niet is geschaad.
ECLI:NL:HR:2011:BQ6002 - Gebruik anonieme verklaring in ontnemingszaak vereist specifieke motivering - 19 december 2011
In een ontnemingsprocedure is de regeling van art. 344a Sv over anonieme getuigen niet direct van toepassing. Wel moet de rechter, op grond van de overeenkomstige toepassing van art. 360 Sv, in zijn uitspraak motiveren dat de anonieme verklaring betrouwbaar is en dat de verdedigingsrechten voldoende zijn gewaarborgd.