Artikel 34 (Verzoek verdachte processtukken voegen en kennisneming)
1. De verdachte kan de officier van justitie verzoeken specifiek omschreven stukken die hij van belang acht voor de beoordeling van de zaak bij de processtukken te voegen. Het verzoek wordt schriftelijk gedaan en is met redenen omkleed.
2. Met het oog op de onderbouwing van zijn verzoek kan de verdachte de officier van justitie toestemming verzoeken om kennis te nemen van de stukken, bedoeld in het eerste lid.
3. Indien de officier van justitie in gebreke blijft te beslissen over het voegen van de stukken onderscheidenlijk de kennisneming daarvan, kan hem op verzoek van de verdachte door de rechter-commissaris een termijn worden gesteld binnen welke een beslissing wordt genomen. Alvorens op het verzoek te beslissen, hoort de rechter-commissaris de officier van justitie en de verdachte.
4. De officier van justitie kan het voegen van de stukken onderscheidenlijk de kennisneming daarvan weigeren indien hij van oordeel is dat de stukken niet als processtukken kunnen worden aangemerkt dan wel indien hij dit onverenigbaar acht met een van de in artikel 187d, eerste lid, vermelde belangen. Hij behoeft daartoe een schriftelijke machtiging, op diens vordering te verlenen door de rechter-commissaris.
Uitleg in duidelijke taal
1. De verdachte kan de officier van justitie verzoeken specifiek omschreven stukken die hij van belang acht voor de beoordeling van de zaak bij de processtukken te voegen. Het verzoek wordt schriftelijk gedaan en is met redenen omkleed.
Dit betekent dat de verdachte de officier van justitie kan vragen om bepaalde, duidelijk omschreven documenten, die de verdachte belangrijk vindt voor de beoordeling van zijn zaak, toe te voegen aan het dossier (de processtukken). Dit verzoek moet op schrift gesteld worden en moet voorzien zijn van een uitleg waarom deze stukken van belang zijn (met redenen omkleed).
2. Met het oog op de onderbouwing van zijn verzoek kan de verdachte de officier van justitie toestemming verzoeken om kennis te nemen van de stukken, bedoeld in het eerste lid.
Dit houdt in dat de verdachte, om zijn verzoek (zoals genoemd in het eerste lid) beter te kunnen motiveren (onderbouwen), de officier van justitie kan vragen om toestemming om de betreffende documenten in te zien (kennis te nemen).
3. Indien de officier van justitie in gebreke blijft te beslissen over het voegen van de stukken onderscheidenlijk de kennisneming daarvan, kan hem op verzoek van de verdachte door de rechter-commissaris een termijn worden gesteld binnen welke een beslissing wordt genomen. Alvorens op het verzoek te beslissen, hoort de rechter-commissaris de officier van justitie en de verdachte.
Dit betekent dat als de officier van justitie niet beslist over het toevoegen van de stukken of over het toestaan van de kennisneming daarvan, de verdachte de rechter-commissaris kan verzoeken om de officier van justitie een deadline (termijn) op te leggen waarbinnen een beslissing moet worden genomen. Voordat de rechter-commissaris hierover beslist, zal hij zowel de officier van justitie als de verdachte horen.
4. De officier van justitie kan het voegen van de stukken onderscheidenlijk de kennisneming daarvan weigeren indien hij van oordeel is dat de stukken niet als processtukken kunnen worden aangemerkt dan wel indien hij dit onverenigbaar acht met een van de in artikel 187d, eerste lid, vermelde belangen. Hij behoeft daartoe een schriftelijke machtiging, op diens vordering te verlenen door de rechter-commissaris.
Dit houdt in dat de officier van justitie kan weigeren de stukken toe te voegen of de kennisneming daarvan toe te staan, als hij vindt dat deze stukken niet beschouwd kunnen worden als officiële processtukken. Ook kan hij weigeren als hij meent dat het toevoegen of de kennisneming onverenigbaar is met een van de belangen die genoemd worden in artikel 187d, eerste lid. Voor zo'n weigering heeft de officier van justitie een schriftelijke machtiging nodig, die op diens vordering door de rechter-commissaris wordt verleend.
Gerelateerde rechtspraak
ECLI:NL:HR:2023:913
ECLI:NL:HR:2024:192
ECLI:NL:HR:2022:900 - Rechtmatigheid Ennetcom-data en rechterlijke machtiging voor gebruik in strafzaken
De Hoge Raad oordeelt dat Ennetcom-data, verkregen via een rechtshulpverzoek, rechtmatig is als voldaan wordt aan de door de buitenlandse rechter gestelde voorwaarden, zoals een Nederlandse rechterlijke machtiging. Het Wetboek van Strafvordering verzet zich niet tegen een dergelijke machtigingsprocedure.