Wetboek van Strafvordering
Artikel 338 (Rechterlijke overtuiging door wettig bewijs)
Het bewijs dat de verdachte het telastegelegde feit heeft begaan, kan door den rechter slechts worden aangenomen, indien hij daarvan uit het onderzoek op de terechtzitting door den inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging heeft bekomen.
Uitleg in duidelijke taal
Het bewijs dat de verdachte het telastegelegde feit heeft begaan, kan door den rechter slechts worden aangenomen, indien hij daarvan uit het onderzoek op de terechtzitting door den inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging heeft bekomen.
Dit artikel betekent letterlijk dat de rechter het bewijs dat de verdachte het telastegelegde feit heeft begaan, slechts kan aannemen als hij (de rechter) de overtuiging heeft bekomen (verkregen). Deze overtuiging moet voortkomen uit het onderzoek op de terechtzitting en moet zijn gebaseerd op de inhoud van wettige bewijsmiddelen.