Artikel 311 (Requisitoir, pleidooi en laatste woord verdachte)
1. Nadat de ondervraging van de verdachte heeft plaatsgehad, de aanwezige getuigen en deskundigen zijn gehoord en het spreekrecht is uitgeoefend, kan de officier van justitie het woord voeren; hij legt zijn vordering na voorlezing aan de rechtbank over. De vordering omschrijft de straf en maatregel, indien oplegging daarvan wordt geëist; zij vermeldt in dat geval tevens welk strafbaar feit zou zijn begaan. De officier van justitie maakt, voor zover zulks aan de verdachte niet reeds eerder was gebleken, kenbaar of hij voornemens is een vordering als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht aanhangig te maken, alsmede of daartoe een strafrechtelijk financieel onderzoek, als bedoeld in artikel 126 is ingesteld. Van deze mededeling van de officier van justitie wordt in het proces-verbaal van de terechtzitting aantekening gemaakt.
2. De verdachte kan hierop antwoorden.
3. De officier van justitie kan daarna andermaal het woord voeren.
4. Aan de verdachte wordt op straffe van nietigheid het recht gelaten om het laatst te spreken.
5. De voorzitter kan bepalen dat aan de verdachte, getuigen en deskundigen nieuwe vragen worden gesteld en dat stukken worden voorgelezen. In dat geval kunnen de officier van justitie en de verdachte op de hiervoor vermelde voet, het woord voeren.
Uitleg in duidelijke taal
1. Nadat de ondervraging van de verdachte heeft plaatsgehad, de aanwezige getuigen en deskundigen zijn gehoord en het spreekrecht is uitgeoefend, kan de officier van justitie het woord voeren; hij legt zijn vordering na voorlezing aan de rechtbank over. De vordering omschrijft de straf en maatregel, indien oplegging daarvan wordt geëist; zij vermeldt in dat geval tevens welk strafbaar feit zou zijn begaan. De officier van justitie maakt, voor zover zulks aan de verdachte niet reeds eerder was gebleken, kenbaar of hij voornemens is een vordering als bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht aanhangig te maken, alsmede of daartoe een strafrechtelijk financieel onderzoek, als bedoeld in artikel 126 is ingesteld. Van deze mededeling van de officier van justitie wordt in het proces-verbaal van de terechtzitting aantekening gemaakt.
Dit lid beschrijft de procedure nadat de verdachte is ondervraagd, aanwezige getuigen en deskundigen zijn gehoord, en het spreekrecht is uitgeoefend. Na deze stappen mag de officier van justitie spreken. De officier van justitie dient zijn vordering, na deze te hebben voorgelezen, aan de rechtbank te overhandigen. In deze vordering moet de geëiste straf en eventuele maatregel worden omschreven, en moet worden vermeld welk strafbaar feit volgens de officier van justitie is begaan. Indien dit nog niet eerder aan de verdachte bekend was gemaakt, moet de officier van justitie ook meedelen of hij van plan is een vordering tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel (zoals bedoeld in artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht) in te dienen. Tevens moet hij aangeven of hiervoor een strafrechtelijk financieel onderzoek (zoals bedoeld in artikel 126 van dit wetboek) is gestart. Deze mededeling van de officier van justitie wordt opgenomen in het proces-verbaal van de terechtzitting.
2. De verdachte kan hierop antwoorden.
Dit lid stelt dat de verdachte de gelegenheid krijgt om te reageren op de vordering van de officier van justitie.
3. De officier van justitie kan daarna andermaal het woord voeren.
Dit lid geeft de officier van justitie het recht om na het antwoord van de verdachte nogmaals het woord te voeren.
4. Aan de verdachte wordt op straffe van nietigheid het recht gelaten om het laatst te spreken.
Dit lid garandeert de verdachte het recht om als laatste te spreken. Als de verdachte dit recht niet krijgt, kan de procedure nietig worden verklaard (op straffe van nietigheid).
5. De voorzitter kan bepalen dat aan de verdachte, getuigen en deskundigen nieuwe vragen worden gesteld en dat stukken worden voorgelezen. In dat geval kunnen de officier van justitie en de verdachte op de hiervoor vermelde voet, het woord voeren.
Dit lid geeft de voorzitter van de rechtbank de bevoegdheid om te beslissen dat er nieuwe vragen gesteld worden aan de verdachte, getuigen of deskundigen, of dat er stukken worden voorgelezen. Als dit gebeurt, krijgen de officier van justitie en de verdachte opnieuw de gelegenheid om het woord te voeren volgens de eerder beschreven procedure (op de hiervoor vermelde voet).
Gerelateerde rechtspraak
ECLI:NL:HR:2008:BD2578
ECLI:NL:HR:2019:793
ECLI:NL:HR:2020:1889 - Hoge Raad nuanceert beoordelingskader vormverzuimen artikel 359a Sv
De Hoge Raad actualiseert de maatstaven voor de toepassing van artikel 359a Sv. Het arrest nuanceert de voorwaarden voor strafvermindering, bewijsuitsluiting en niet-ontvankelijkheid, waarbij het de eis van 'doelbewustheid' of 'grove veronachtzaming' voor niet-ontvankelijkheid bijstelt als het proces als geheel oneerlijk was.
ECLI:NL:HR:2016:1005 - Overzichtsarrest 80a RO: Actualisering van Selectie aan de Poort
Dit overzichtsarrest actualiseert de rechtspraak over artikel 80a RO. De Hoge Raad geeft een gedetailleerd overzicht van gevallen waarin cassatieberoep niet-ontvankelijk wordt verklaard wegens 'klaarblijkelijk onvoldoende belang' of omdat de klachten 'klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden', inclusief de specifieke klacht over de redelijke termijn.