Artikel 296 (Aanwezigheid getuige zittingzaal na verklaring)
1. Na het afleggen van zijn verklaring blijft de getuige in de zittingzaal, tenzij de rechtbank, met toestemming van de officier van justitie en de verdachte, hem vergunt zich te verwijderen, zo nodig met het bevel op een te bepalen tijdstip opnieuw aanwezig te zijn.
2. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid, is de toestemming van de verdachte niet vereist indien ten aanzien van de getuige het vermoeden bestaat, bedoeld in artikel 290, derde lid.
Uitleg in duidelijke taal
1. Na het afleggen van zijn verklaring blijft de getuige in de zittingzaal, tenzij de rechtbank, met toestemming van de officier van justitie en de verdachte, hem vergunt zich te verwijderen, zo nodig met het bevel op een te bepalen tijdstip opnieuw aanwezig te zijn.
Dit betekent letterlijk: nadat de getuige zijn verklaring heeft afgelegd, blijft deze getuige in de zittingzaal. De rechtbank kan de getuige echter vergunnen zich te verwijderen. Hiervoor is wel de toestemming van zowel de officier van justitie als de verdachte nodig. Als de getuige toestemming krijgt om weg te gaan, kan de rechtbank ook bevelen dat de getuige op een later, nader te bepalen tijdstip, opnieuw aanwezig moet zijn.
2. In afwijking van het bepaalde in het eerste lid, is de toestemming van de verdachte niet vereist indien ten aanzien van de getuige het vermoeden bestaat, bedoeld in artikel 290, derde lid.
Dit betekent letterlijk: in afwijking van wat in het eerste lid is bepaald, is de toestemming van de verdachte niet vereist om de getuige te vergunnen zich te verwijderen. Dit geldt in de situatie dat ten aanzien van de getuige het vermoeden bestaat dat wordt bedoeld in artikel 290, derde lid.