Artikel 293 (Vraagbeletting en commentaarrecht terechtzitting)
1. De rechtbank kan ambtshalve of op vordering van de officier van justitie of op verzoek van de verdachte beletten dat aan enige vraag, gesteld door de verdachte of diens raadsman of door de officier van justitie, gevolg wordt gegeven.
2. De officier van justitie en de verdachte zijn bevoegd met betrekking tot enige vraag opmerkingen te maken, voordat deze wordt beantwoord.
Uitleg in duidelijke taal
1. De rechtbank kan ambtshalve of op vordering van de officier van justitie of op verzoek van de verdachte beletten dat aan enige vraag, gesteld door de verdachte of diens raadsman of door de officier van justitie, gevolg wordt gegeven.
Dit lid betekent letterlijk dat de rechtbank de bevoegdheid heeft om te voorkomen (beletten) dat een vraag wordt beantwoord (dat daaraan gevolg wordt gegeven). De rechtbank kan dit doen ambtshalve (uit eigen beweging), op vordering van de officier van justitie (als de officier van justitie dit eist), of op verzoek van de verdachte. Dit geldt voor elke vraag die gesteld is door de verdachte, de raadsman van de verdachte, of door de officier van justitie.
2. De officier van justitie en de verdachte zijn bevoegd met betrekking tot enige vraag opmerkingen te maken, voordat deze wordt beantwoord.
Dit lid stelt dat de officier van justitie en de verdachte het recht hebben (bevoegd zijn) om opmerkingen te maken over een gestelde vraag. Dit mogen zij doen voordat deze vraag wordt beantwoord.