Wetboek van Strafvordering
Artikel 28a (Afstand recht op rechtsbijstand verdachte)
1. De verdachte kan vrijwillig en ondubbelzinnig afstand doen van het recht op rechtsbijstand, bedoeld in artikel 28, eerste lid, tenzij in dit wetboek anders is bepaald.
2. Wanneer de rechter of opsporingsambtenaar blijkt dat de verdachte de in het eerste lid bedoelde afstand van recht wil doen, licht deze hem in over de gevolgen daarvan en deelt deze hem mee dat hij van zijn beslissing kan terugkomen. Hiervan wordt proces-verbaal opgemaakt.
Uitleg in duidelijke taal
1. De verdachte kan vrijwillig en ondubbelzinnig afstand doen van het recht op rechtsbijstand, bedoeld in artikel 28, eerste lid, tenzij in dit wetboek anders is bepaald.
Dit betekent letterlijk dat de verdachte uit eigen vrije wil en op een duidelijke, niet mis te verstane wijze kan afzien van het recht op juridische hulp (rechtsbijstand), zoals dat recht is omschreven in artikel 28, eerste lid. Dit is mogelijk, tenzij in het Wetboek van Strafvordering een andere bepaling staat die dit verhindert.
2. Wanneer de rechter of opsporingsambtenaar blijkt dat de verdachte de in het eerste lid bedoelde afstand van recht wil doen, licht deze hem in over de gevolgen daarvan en deelt deze hem mee dat hij van zijn beslissing kan terugkomen. Hiervan wordt proces-verbaal opgemaakt.
Dit betekent letterlijk: Wanneer voor de rechter of een opsporingsambtenaar duidelijk wordt dat de verdachte wil afzien van het in het eerste lid genoemde recht op rechtsbijstand, dan informeert de rechter of opsporingsambtenaar de verdachte over de consequenties daarvan. Tevens deelt de rechter of opsporingsambtenaar hem mee dat hij op zijn besluit om afstand te doen, mag terugkomen. Van deze informatieverstrekking en mededeling wordt een officieel schriftelijk verslag (proces-verbaal) gemaakt.