Terug naar bibliotheek
Tweede Boek. Strafvordering in eersten aanleg
Titel VI. Behandeling van de zaak door de rechtbank
Eerste afdeling. Onderzoek op de terechtzitting
Artikel 282

Artikel 282 (Schorsing onderzoek terechtzitting bij voorlopige hechtenis)

Laatste versie

1. Bevindt de verdachte zich in voorlopige hechtenis, dan zijn de volgende leden van dit artikel van toepassing.

2. Indien de rechtbank het onderzoek op de terechtzitting voor een bepaalde tijd schorst, stelt zij de termijn van de schorsing in de regel op niet meer dan een maand. Om klemmende redenen kan zij echter een langere termijn stellen, doch in geen geval langer dan drie maanden.

3. Schorst de rechtbank het onderzoek op de terechtzitting voor onbepaalde tijd, dan stelt zij met overeenkomstige toepassing van het tweede lid, een uiterste termijn, waarbinnen het onderzoek moet worden hervat.

4. Wanneer de verdachte zich in voorlopige hechtenis bevindt krachtens een bevel tot gevangenneming of gevangenhouding waarvan de geldigheidsduur niet meer kan worden verlengd op grond van artikel 66, derde lid, kan de officier van justitie schorsing van het onderzoek op de terechtzitting vorderen, mits hij het voornemen daartoe aan de verdachte kenbaar heeft gemaakt bij de dagvaarding.

Uitleg in duidelijke taal

1. Bevindt de verdachte zich in voorlopige hechtenis, dan zijn de volgende leden van dit artikel van toepassing.

Dit betekent dat indien de verdachte in voorlopige hechtenis verblijft, de bepalingen zoals neergelegd in de hiernavolgende leden van dit specifieke artikel van kracht zijn.

2. Indien de rechtbank het onderzoek op de terechtzitting voor een bepaalde tijd schorst, stelt zij de termijn van de schorsing in de regel op niet meer dan een maand. Om klemmende redenen kan zij echter een langere termijn stellen, doch in geen geval langer dan drie maanden.

Dit betekent dat wanneer de rechtbank het onderzoek ter terechtzitting voor een vastgestelde periode onderbreekt (schorst), de duur van deze schorsing doorgaans niet langer zal zijn dan één maand. Echter, indien er dwingende (klemmende) redenen zijn, kan de rechtbank een langere schorsingstermijn vaststellen, maar deze termijn mag nooit de drie maanden overschrijden.

3. Schorst de rechtbank het onderzoek op de terechtzitting voor onbepaalde tijd, dan stelt zij met overeenkomstige toepassing van het tweede lid, een uiterste termijn, waarbinnen het onderzoek moet worden hervat.

Dit betekent dat als de rechtbank het onderzoek ter terechtzitting voor een niet van tevoren vastgestelde periode onderbreekt (schorst voor onbepaalde tijd), zij, conform de regels zoals uiteengezet in het tweede lid van dit artikel, een definitieve einddatum (uiterste termijn) moet bepalen. Vóór deze datum dient het onderzoek te worden voortgezet (hervat).

4. Wanneer de verdachte zich in voorlopige hechtenis bevindt krachtens een bevel tot gevangenneming of gevangenhouding waarvan de geldigheidsduur niet meer kan worden verlengd op grond van artikel 66, derde lid, kan de officier van justitie schorsing van het onderzoek op de terechtzitting vorderen, mits hij het voornemen daartoe aan de verdachte kenbaar heeft gemaakt bij de dagvaarding.

Dit betekent dat indien de verdachte in voorlopige hechtenis zit op basis van een bevel tot gevangenneming of gevangenhouding, en de maximale termijn van dit bevel niet verder verlengd kan worden volgens artikel 66, derde lid, de officier van justitie kan verzoeken (vorderen) om het onderzoek ter terechtzitting te schorsen. Een voorwaarde hiervoor is dat de officier van justitie dit voornemen tot schorsing reeds bij de dagvaarding aan de verdachte heeft medegedeeld (kenbaar heeft gemaakt).

Gerelateerde rechtspraak

Hoge Raad13x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:HR:2016:2022

ECLI:NL:HR:2016:20226 september 2016Dit wetsartikel wordt 1 keer genoemd in deze uitspraak
Hoge Raad5x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:HR:2006:AU9125

ECLI:NL:HR:2006:AU912521 maart 2006Dit wetsartikel wordt 1 keer genoemd in deze uitspraak
Hoge Raad2x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:HR:1993:2

ECLI:NL:HR:1993:226 oktober 1993Dit wetsartikel wordt 4 keer genoemd in deze uitspraak
Hoge Raad3x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:HR:2009:BG6671

ECLI:NL:HR:2009:BG667117 maart 2009Dit wetsartikel wordt 1 keer genoemd in deze uitspraak
StrafrechtStrafprocesrecht
Internationaal PubliekrechtMensenrechten
Hoge Raad1x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:HR:2015:1833

ECLI:NL:HR:2015:18337 juli 2015Dit wetsartikel wordt 2 keer genoemd in deze uitspraak
StrafrechtStrafprocesrecht
Internationaal PubliekrechtMensenrechten
Hoge Raad1x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:HR:2003:AE3564

ECLI:NL:HR:2003:AE356421 januari 2003Dit wetsartikel wordt 1 keer genoemd in deze uitspraak
Hoge Raad1x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:HR:2001:AB2943

ECLI:NL:HR:2001:AB294330 oktober 2001Dit wetsartikel wordt 1 keer genoemd in deze uitspraak
Hoge Raad

ECLI:NL:HR:2004:AR5708

ECLI:NL:HR:2004:AR57087 december 2004Dit wetsartikel wordt 1 keer genoemd in deze uitspraak
Hoge Raad

ECLI:NL:HR:2003:AF9569

ECLI:NL:HR:2003:AF95699 september 2003Dit wetsartikel wordt 1 keer genoemd in deze uitspraak
StrafrechtStrafprocesrecht, Materieel Strafrecht
Internationaal PubliekrechtMensenrechten
Hoge Raad

ECLI:NL:HR:2001:AB0439

ECLI:NL:HR:2001:AB043927 februari 2001Dit wetsartikel wordt 1 keer genoemd in deze uitspraak