Artikel 27a (Vaststellen identiteit verdachte)
1. De verdachte wordt ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit gevraagd naar zijn naam, voornamen, geboorteplaats en geboortedatum, het adres waarop hij in de basisregistratie personen is ingeschreven en het adres van zijn feitelijke verblijfplaats. Het vaststellen van zijn identiteit omvat tevens een onderzoek van een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht. In de gevallen, bedoeld in artikel 55c, tweede en derde lid, omvat het vaststellen van zijn identiteit tevens het nemen van een of meer foto’s en vingerafdrukken.
2. In de gevallen waarin van de verdachte overeenkomstig dit wetboek vingerafdrukken zijn genomen en verwerkt, omvat het vaststellen van zijn identiteit ter verificatie het nemen van zijn vingerafdrukken en het vergelijken van die vingerafdrukken met de van hem verwerkte vingerafdrukken. In de andere gevallen omvat het vaststellen van zijn identiteit een onderzoek van een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht.
Details
[Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 2019. Zie het overzicht van wijzigingen]
Uitleg in duidelijke taal
1. De verdachte wordt ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit gevraagd naar zijn naam, voornamen, geboorteplaats en geboortedatum, het adres waarop hij in de basisregistratie personen is ingeschreven en het adres van zijn feitelijke verblijfplaats. Het vaststellen van zijn identiteit omvat tevens een onderzoek van een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht. In de gevallen, bedoeld in artikel 55c, tweede en derde lid, omvat het vaststellen van zijn identiteit tevens het nemen van een of meer foto’s en vingerafdrukken.
Dit onderdeel van het artikel stelt dat om de identiteit van de verdachte
vast te stellen, aan hem of haar gevraagd wordt naar zijn of haar naam, voornamen, geboorteplaats en geboortedatum, het adres waarop de verdachte
is ingeschreven in de basisregistratie personen
, en het adres van zijn of haar feitelijke verblijfplaats
. Het vaststellen van de identiteit omvat daarnaast een onderzoek van een identiteitsbewijs
zoals bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht
. Verder, in de specifieke gevallen, bedoeld in artikel 55c, tweede en derde lid
, houdt het vaststellen van de identiteit ook het nemen van een of meer foto’s en vingerafdrukken
in.
2. In de gevallen waarin van de verdachte overeenkomstig dit wetboek vingerafdrukken zijn genomen en verwerkt, omvat het vaststellen van zijn identiteit ter verificatie het nemen van zijn vingerafdrukken en het vergelijken van die vingerafdrukken met de van hem verwerkte vingerafdrukken. In de andere gevallen omvat het vaststellen van zijn identiteit een onderzoek van een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht.
Dit onderdeel beschrijft dat in gevallen waarin van de verdachte overeenkomstig dit wetboek vingerafdrukken zijn genomen en verwerkt
, het vaststellen van zijn identiteit ter verificatie
inhoudt dat zijn vingerafdrukken opnieuw worden genomen en dat deze worden vergeleken met de reeds van hem verwerkte vingerafdrukken
. In andere gevallen
(dus wanneer er geen vingerafdrukken eerder zijn genomen en verwerkt) omvat het vaststellen van de identiteit een onderzoek van een identiteitsbewijs
zoals gedefinieerd in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht
.
Gerelateerde rechtspraak
ECLI:NL:HR:2012:BW2489
ECLI:NL:HR:2021:110
ECLI:NL:HR:2012:BX4153
ECLI:NL:HR:2018:612 - Geen strafbare weigering vingerafdrukken zonder expliciete wettelijke medewerkingsplicht
Artikel 55c Sv geeft opsporingsambtenaren de bevoegdheid vingerafdrukken te nemen, eventueel met dwang. Dit artikel legt de verdachte echter geen actieve medewerkingsplicht op. Weigering is daarom niet strafbaar onder artikel 447e Sr, dat niet-naleving van een wettelijke verplichting bestraft.
ECLI:NL:HR:2023:1663 - Delegatie beslissing klinische opname bij TBS-voorwaarde aan reclassering onrechtmatig
De Hoge Raad oordeelt dat een rechter de beslissing over de noodzaak van een klinische opname als voorwaarde bij een TBS niet mag delegeren aan de reclassering. Deze beslissing is op grond van artikel 38a Sr exclusief aan de rechter voorbehouden.
ECLI:NL:HR:2021:1449 - Vage melding onvoldoende voor redelijk vermoeden van schuld bij staandehouding
Belediging ambtenaar in functie Arrest
Een vage melding over een 'verdachte situatie', gecombineerd met het late tijdstip en het niet-reageren van een persoon, is zonder nadere concretisering onvoldoende om een redelijk vermoeden van schuld (art. 27 Sv) aan te nemen en een staandehouding te rechtvaardigen.