Artikel 255 (Verbod hernieuwde vervolging tenzij nieuwe bezwaren)
1. De verdachte kan na zijn buitenvervolgingstelling, na de hem betekende beschikking, houdende verklaring dat de zaak geëindigd is, of na de hem betekende kennisgeving van niet verdere vervolging, in het laatste geval behoudens artikel 12i of artikel 246, ter zake van hetzelfde feit niet opnieuw in rechten worden betrokken tenzij nieuwe bezwaren bekend zijn geworden.
2. Als nieuwe bezwaren kunnen enkel worden aangemerkt verklaringen van getuigen of van den verdachte en stukken, bescheiden en processen-verbaal, welke later zijn bekend geworden of niet zijn onderzocht.
3. In dat geval kan de verdachte niet ter terechtzitting van de rechtbank worden gedagvaard, dan na een ter zake van deze nieuwe bezwaren ingesteld opsporingsonderzoek.
4. Tot de instelling van een opsporingsonderzoek als bedoeld in het derde lid wordt niet overgegaan dan na machtiging door de rechter-commissaris, verleend op vordering van de officier van justitie die met de opsporing van het strafbare feit is belast.
Uitleg in duidelijke taal
1. De verdachte kan na zijn buitenvervolgingstelling, na de hem betekende beschikking, houdende verklaring dat de zaak geëindigd is, of na de hem betekende kennisgeving van niet verdere vervolging, in het laatste geval behoudens artikel 12i of artikel 246, ter zake van hetzelfde feit niet opnieuw in rechten worden betrokken tenzij nieuwe bezwaren bekend zijn geworden.
Dit lid stelt dat een verdachte niet opnieuw in rechten kan worden betrokken ter zake van hetzelfde feit nadat een buitenvervolgingstelling heeft plaatsgevonden, of nadat hem een beschikking is betekend die verklaart dat de zaak geëindigd is, of nadat hem een kennisgeving van niet verdere vervolging is betekend. Dit laatste geldt, behoudens de bepalingen in artikel 12i of artikel 246. Een uitzondering hierop is als er nieuwe bezwaren bekend zijn geworden.
2. Als nieuwe bezwaren kunnen enkel worden aangemerkt verklaringen van getuigen of van den verdachte en stukken, bescheiden en processen-verbaal, welke later zijn bekend geworden of niet zijn onderzocht.
Dit lid specificeert wat als nieuwe bezwaren kunnen worden aangemerkt. Dit zijn uitsluitend: verklaringen van getuigen, verklaringen van den verdachte, en stukken, bescheiden en processen-verbaal, die pas later zijn bekend geworden of die niet zijn onderzocht.
3. In dat geval kan de verdachte niet ter terechtzitting van de rechtbank worden gedagvaard, dan na een ter zake van deze nieuwe bezwaren ingesteld opsporingsonderzoek.
Dit lid bepaalt dat, indien er nieuwe bezwaren zijn (zoals gedefinieerd in lid 2), de verdachte niet ter terechtzitting van de rechtbank kan worden gedagvaard, dan na (wat betekent: alleen nadat) er een opsporingsonderzoek is ingesteld ter zake van deze nieuwe bezwaren.
4. Tot de instelling van een opsporingsonderzoek als bedoeld in het derde lid wordt niet overgegaan dan na machtiging door de rechter-commissaris, verleend op vordering van de officier van justitie die met de opsporing van het strafbare feit is belast.
Dit lid stelt dat tot de instelling van een opsporingsonderzoek zoals bedoeld in het derde lid, niet wordt overgegaan dan na (wat betekent: alleen nadat) een machtiging is verleend door de rechter-commissaris. Deze machtiging wordt verleend op vordering van de officier van justitie die belast is met de opsporing van het strafbare feit.
Gerelateerde rechtspraak
ECLI:NL:HR:2015:434
ECLI:NL:HR:2019:1472
ECLI:NL:HR:2016:222 - Bestuurlijke boete en strafvervolging: geen 'hetzelfde feit' bij verschillende rechtsgoederen
Een bestuurlijke boete voor overtreding van de Wet arbeid vreemdelingen (Wav) staat een latere strafvervolging voor mensensmokkel (art. 197a/b Sr) niet in de weg. Vanwege het aanzienlijke verschil in beschermde rechtsgoederen en strafmaxima is er geen sprake van 'hetzelfde feit' ex art. 68 Sr.
ECLI:NL:HR:2002:AE3543
ECLI:NL:HR:2022:364 - Vervolging bestuurder na boete aan BV: geen schending una via-beginsel
Een bestuurlijke boete opgelegd aan een rechtspersoon staat de strafrechtelijke vervolging van de feitelijk leidinggever niet in de weg. Voor het una via-beginsel zijn de rechtspersoon en de natuurlijke persoon (bestuurder) niet 'dezelfde persoon' in de zin van art. 243 Sv.