Artikel 226l (Feitelijke bescherming getuigen en medewerkende personen)
1. Onze Minister van Veiligheid en Justitie kan op bij algemene maatregel van bestuur te bepalen wijze specifieke maatregelen treffen voor de feitelijke bescherming van getuigen, bedoeld in de artikelen 226a, 226g, 226k en 226m.
2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op een persoon die medewerking heeft verleend aan de met opsporing en vervolging van strafbare feiten belaste autoriteiten, voor zover daartoe een dringende noodzaak is ontstaan als gevolg van die medewerking en daarmee verband houdend overheidsoptreden.
3. Onze Minister van Veiligheid en Justitie kan ambtenaren belast met de opsporing van strafbare feiten aanwijzen. Die ambtenaren zijn, ter uitvoering van het krachtens het eerste en tweede lid bepaalde, bevoegd zich voor medewerking bij de te verlenen feitelijke bescherming te wenden tot een ieder.
4. Indien de in het derde lid bedoelde medewerking niet wordt verleend, kan de officier van justitie in het belang van de feitelijke bescherming van de getuige, deze medewerking vorderen.
5. De geldende wettelijke voorschriften ter zake van de in het derde en vierde lid bedoelde medewerking blijven, voor zover deze in de weg staan aan het verlenen van de medewerking, buiten toepassing.
6. Degene tot wie een verzoek tot medewerking als bedoeld in het derde lid of een vordering als bedoeld in het vierde lid is gericht, neemt in belang van de feitelijke bescherming van de getuige geheimhouding in acht over al hetgeen hem bekend is ten aanzien van het verzoek tot medewerking of de vordering.
7. Een vordering als bedoeld in het vierde lid kan niet worden gericht tot de verdachte. Artikel 96a, derde lid, is van overeenkomstige toepassing.
Uitleg in duidelijke taal
1. Onze Minister van Veiligheid en Justitie kan op bij algemene maatregel van bestuur te bepalen wijze specifieke maatregelen treffen voor de feitelijke bescherming van getuigen, bedoeld in de artikelen 226a, 226g, 226k en 226m.
Dit lid bepaalt dat Onze Minister van Veiligheid en Justitie de bevoegdheid heeft om, conform een procedure die in een algemene maatregel van bestuur zal worden vastgelegd, concrete maatregelen te nemen ten behoeve van de daadwerkelijke, fysieke bescherming van getuigen. Deze getuigen zijn diegenen die nader worden omschreven in de artikelen 226a, 226g, 226k en 226m.
2. Het eerste lid is van overeenkomstige toepassing op een persoon die medewerking heeft verleend aan de met opsporing en vervolging van strafbare feiten belaste autoriteiten, voor zover daartoe een dringende noodzaak is ontstaan als gevolg van die medewerking en daarmee verband houdend overheidsoptreden.
Dit betekent dat de bepalingen uit het eerste lid op eenzelfde manier gelden voor een persoon die heeft samengewerkt met de autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor de opsporing en vervolging van strafbare feiten. Dit is echter alleen het geval indien er een dringende noodzaak voor bescherming is ontstaan door deze medewerking en de daarmee samenhangende acties van de overheid.
3. Onze Minister van Veiligheid en Justitie kan ambtenaren belast met de opsporing van strafbare feiten aanwijzen. Die ambtenaren zijn, ter uitvoering van het krachtens het eerste en tweede lid bepaalde, bevoegd zich voor medewerking bij de te verlenen feitelijke bescherming te wenden tot een ieder.
Onze Minister van Veiligheid en Justitie heeft de bevoegdheid om ambtenaren die zich bezighouden met de opsporing van strafbare feiten, aan te wijzen voor een specifieke taak. Deze aangewezen ambtenaren mogen, om de feitelijke bescherming zoals bedoeld in het eerste en tweede lid te realiseren, eenieder benaderen en om medewerking vragen.
4. Indien de in het derde lid bedoelde medewerking niet wordt verleend, kan de officier van justitie in het belang van de feitelijke bescherming van de getuige, deze medewerking vorderen.
Wanneer de medewerking, zoals genoemd in het derde lid, niet vrijwillig wordt gegeven, heeft de officier van justitie de bevoegdheid om deze medewerking te eisen (vorderen). Dit kan alleen gebeuren als dit in het belang is van de daadwerkelijke bescherming van de getuige.
5. De geldende wettelijke voorschriften ter zake van de in het derde en vierde lid bedoelde medewerking blijven, voor zover deze in de weg staan aan het verlenen van de medewerking, buiten toepassing.
Bestaande wettelijke regels die betrekking hebben op de medewerking zoals bedoeld in het derde en vierde lid, worden niet toegepast indien deze regels het verlenen van de gevraagde medewerking belemmeren.
6. Degene tot wie een verzoek tot medewerking als bedoeld in het derde lid of een vordering als bedoeld in het vierde lid is gericht, neemt in belang van de feitelijke bescherming van de getuige geheimhouding in acht over al hetgeen hem bekend is ten aanzien van het verzoek tot medewerking of de vordering.
De persoon aan wie een verzoek om medewerking (zoals in lid drie) of een vordering tot medewerking (zoals in lid vier) is gericht, is verplicht tot geheimhouding. Deze geheimhouding betreft alles wat hem of haar bekend is geworden over dit verzoek of deze vordering, en dient het belang van de daadwerkelijke bescherming van de getuige.
7. Een vordering als bedoeld in het vierde lid kan niet worden gericht tot de verdachte. Artikel 96a, derde lid, is van overeenkomstige toepassing.
Een vordering tot medewerking, zoals omschreven in het vierde lid, mag niet aan de verdachte worden opgelegd. De bepalingen van artikel 96a, derde lid, zijn hier op eenzelfde manier van toepassing.
Gerelateerde rechtspraak
ECLI:NL:HR:2019:600
ECLI:NL:HR:2019:601
ECLI:NL:HR:2019:602 - Kroongetuigenregeling en Levenslange Gevangenisstraf: Hoge Raad verwerpt cassatieberoep Passageproces
De Hoge Raad oordeelt dat de kroongetuigenregeling (art. 226g Sv) correct is toegepast. Toezeggingen over ontneming en getuigenbescherming vallen buiten de rechterlijke toetsing van de deal. De levenslange gevangenisstraf, inclusief het huidige herbeoordelingsmechanisme na 25 jaar, is niet in strijd met artikel 3 EVRM.
ECLI:NL:HR:2019:603 - Hoge Raad: Kroongetuigenafspraken en Levenslange Gevangenisstraf in Passageproces Toelaatbaar
De Hoge Raad oordeelt dat de in het Passageproces gesloten kroongetuigenovereenkomsten, inclusief afspraken over bescherming en ontneming, rechtmatig zijn. Ook de opgelegde levenslange gevangenisstraf is, met de bestaande herbeoordelingsprocedure, niet in strijd met het EVRM. De veroordeling blijft in stand.
ECLI:NL:HR:2019:604 - Grenzen van kroongetuigendeals: toezeggingen, ontneming en getuigenbescherming
De Hoge Raad verduidelijkt de wettelijke grenzen van toezeggingen aan kroongetuigen. Afspraken over getuigenbescherming en een gemotiveerd besluit tot niet-ontneming vallen buiten de strikte, rechterlijk getoetste deal over strafvermindering, maar vereisen wel transparantie naar de rechter-commissaris.