Terug naar bibliotheek
Eerste Boek. Algemeene bepalingen
Titel I. Strafvordering in het algemeen
Tweede afdeeling. Relatieve bevoegdheid van de rechtbanken tot kennisneming van strafbare feiten
Artikel 2

Artikel 2 (Relatieve bevoegdheid rechtbanken strafzaken)

Laatste versie

1. Van de rechtbanken zijn gelijkelijk bevoegd:die binnen welker rechtsgebied het feit is begaan;die binnen welker rechtsgebied de verdachte woon- of verblijfplaats heeft;die binnen welker rechtsgebied de verdachte zich bevindt;die binnen welker rechtsgebied de verdachte zijne laatst bekende woon- of verblijfplaats heeft gehad;die bij welke tegen de verdachte een vervolging ter zake van een ander feit is aangevangen;die welker rechtsgebied grenst aan de territoriale zee alsmede de rechtbank Amsterdam, indien het feit is begaan ter zee buiten het rechtsgebied van een rechtbank of aan boord van een vaartuig dat buitengaats wordt gebracht;de rechtbank Amsterdam, de rechtbank Oost-Brabant, de rechtbank Overijssel en de rechtbank Rotterdam, indien de officier van justitie bij het landelijk parket met de vervolging van het strafbare feit is belast;de rechtbank Amsterdam, de rechtbank Oost-Brabant, de rechtbank Overijssel en de rechtbank Rotterdam ten aanzien van bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen strafbare feiten met de vervolging waarvan de officier van justitie bij het functioneel parket is belast.

2. In geval van gelijktijdige vervolging bij meer dan ééne rechtbank blijft uitsluitend bevoegd de rechtbank die in deze rangschikking eerder is geplaatst, of, indien het rechtbanken betreft, welke in deze rangschikking dezelfde plaats innemen, de rechtbank waarbij de vervolging het eerst is ingesteld.

3. De bevoegdheid tot kennisneming in eerste aanleg van strafbare feiten die op grond van de Verordening (EU) 2017/1939 van de Raad van 12 oktober 2017 betreffende nauwere samenwerking bij de instelling van het Europees Openbaar Ministerie («EOM») (PbEU 2017, L 283) worden vervolgd, berust bij de rechtbank Amsterdam, de rechtbank Oost-Brabant, de rechtbank Overijssel en de rechtbank Rotterdam.

3. De rechtbank Midden-Nederland is bij uitsluiting bevoegd indien een ambtenaar, aan wie bij of krachtens artikel 7, eerste of negende lid, van de Politiewet 2012 of artikel 6, eerste lid, van de Wet op de bijzondere opsporingsdiensten de bevoegdheid geweld te gebruiken is toegekend, wordt vervolgd naar aanleiding van het in de uitoefening van zijn functie gebruiken van geweld.

4. Met een ambtenaar aan wie bij of krachtens artikel 7, eerste, achtste of negende lid, van de Politiewet 2012 of artikel 6, eerste lid, van de Wet op de bijzondere opsporingsdiensten de bevoegdheid geweld te gebruiken is toegekend, wordt ten aanzien van het derde lid gelijkgesteld een persoon in de openbare dienst van een vreemde staat die in Nederland op door het volkenrecht toegelaten wijze zijn bediening uitoefent en aan wie de bevoegdheid geweld te gebruiken is toegekend.

Details

[Wijziging(en) op nader te bepalen datum(s); laatste bekendgemaakt in 2022. Zie het overzicht van wijzigingen]

Uitleg in duidelijke taal

1. Van de rechtbanken zijn gelijkelijk bevoegd:die binnen welker rechtsgebied het feit is begaan;die binnen welker rechtsgebied de verdachte woon- of verblijfplaats heeft;die binnen welker rechtsgebied de verdachte zich bevindt;die binnen welker rechtsgebied de verdachte zijne laatst bekende woon- of verblijfplaats heeft gehad;die bij welke tegen de verdachte een vervolging ter zake van een ander feit is aangevangen;die welker rechtsgebied grenst aan de territoriale zee alsmede de rechtbank Amsterdam, indien het feit is begaan ter zee buiten het rechtsgebied van een rechtbank of aan boord van een vaartuig dat buitengaats wordt gebracht;de rechtbank Amsterdam, de rechtbank Oost-Brabant, de rechtbank Overijssel en de rechtbank Rotterdam, indien de officier van justitie bij het landelijk parket met de vervolging van het strafbare feit is belast;de rechtbank Amsterdam, de rechtbank Oost-Brabant, de rechtbank Overijssel en de rechtbank Rotterdam ten aanzien van bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen strafbare feiten met de vervolging waarvan de officier van justitie bij het functioneel parket is belast.

Dit lid somt op welke rechtbanken in Nederland bevoegd zijn om een strafzaak te behandelen. Deze rechtbanken zijn in beginsel gelijkelijk bevoegd. Dit betekent dat elk van de hieronder genoemde rechtbanken een zaak mag behandelen:

  • De rechtbank in het rechtsgebied waar het feit is begaan.
  • De rechtbank in het rechtsgebied waar de verdachte zijn woon- of verblijfplaats heeft.
  • De rechtbank in het rechtsgebied waar de verdachte zich bevindt.
  • De rechtbank in het rechtsgebied waar de verdachte zijn laatst bekende woon- of verblijfplaats heeft gehad.
  • De rechtbank waar al een vervolging ter zake van een ander feit tegen de verdachte is aangevangen.
  • De rechtbank waarvan het rechtsgebied grenst aan de territoriale zee, alsmede de rechtbank Amsterdam, indien het feit is begaan ter zee buiten het rechtsgebied van een rechtbank of aan boord van een vaartuig dat buitengaats wordt gebracht.
  • De rechtbank Amsterdam, de rechtbank Oost-Brabant, de rechtbank Overijssel en de rechtbank Rotterdam, indien de officier van justitie bij het landelijk parket met de vervolging van het strafbare feit is belast.
  • De rechtbank Amsterdam, de rechtbank Oost-Brabant, de rechtbank Overijssel en de rechtbank Rotterdam met betrekking tot (ten aanzien van) bij algemene maatregel van bestuur aan te wijzen strafbare feiten waarvan de officier van justitie bij het functioneel parket met de vervolging is belast.

2. In geval van gelijktijdige vervolging bij meer dan ééne rechtbank blijft uitsluitend bevoegd de rechtbank die in deze rangschikking eerder is geplaatst, of, indien het rechtbanken betreft, welke in deze rangschikking dezelfde plaats innemen, de rechtbank waarbij de vervolging het eerst is ingesteld.

Dit lid regelt de situatie waarin meerdere rechtbanken tegelijkertijd een vervolging instellen tegen dezelfde verdachte voor hetzelfde feit. In dat geval is uitsluitend bevoegd:

  • De rechtbank die in de opsomming van lid 1 (deze rangschikking) eerder wordt genoemd.
  • Of, als het rechtbanken betreft die in de rangschikking van lid 1 op dezelfde plaats staan (bijvoorbeeld meerdere criteria uit lid 1 zijn van toepassing en wijzen naar verschillende rechtbanken die als groep worden genoemd), dan is de rechtbank bevoegd waarbij de vervolging het eerst is ingesteld.

3. De bevoegdheid tot kennisneming in eerste aanleg van strafbare feiten die op grond van de Verordening (EU) 2017/1939 van de Raad van 12 oktober 2017 betreffende nauwere samenwerking bij de instelling van het Europees Openbaar Ministerie («EOM») (PbEU 2017, L 283) worden vervolgd, berust bij de rechtbank Amsterdam, de rechtbank Oost-Brabant, de rechtbank Overijssel en de rechtbank Rotterdam.

Dit lid bepaalt dat de bevoegdheid tot kennisneming in eerste aanleg (de eerste behandeling van de zaak) van strafbare feiten die worden vervolgd op basis van de Verordening (EU) 2017/1939 (betreffende de instelling van het Europees Openbaar Ministerie, afgekort «EOM»), ligt bij de rechtbank Amsterdam, de rechtbank Oost-Brabant, de rechtbank Overijssel en de rechtbank Rotterdam.

3. De rechtbank Midden-Nederland is bij uitsluiting bevoegd indien een ambtenaar, aan wie bij of krachtens artikel 7, eerste of negende lid, van de Politiewet 2012 of artikel 6, eerste lid, van de Wet op de bijzondere opsporingsdiensten de bevoegdheid geweld te gebruiken is toegekend, wordt vervolgd naar aanleiding van het in de uitoefening van zijn functie gebruiken van geweld.

Dit lid stelt dat de rechtbank Midden-Nederland bij uitsluiting bevoegd is (dus geen andere rechtbank) als een ambtenaar wordt vervolgd voor het gebruiken van geweld in de uitoefening van zijn functie. Dit geldt specifiek voor ambtenaren aan wie bij of krachtens artikel 7, eerste of negende lid, van de Politiewet 2012 of artikel 6, eerste lid, van de Wet op de bijzondere opsporingsdiensten de bevoegdheid geweld te gebruiken is toegekend.

4. Met een ambtenaar aan wie bij of krachtens artikel 7, eerste, achtste of negende lid, van de Politiewet 2012 of artikel 6, eerste lid, van de Wet op de bijzondere opsporingsdiensten de bevoegdheid geweld te gebruiken is toegekend, wordt ten aanzien van het derde lid gelijkgesteld een persoon in de openbare dienst van een vreemde staat die in Nederland op door het volkenrecht toegelaten wijze zijn bediening uitoefent en aan wie de bevoegdheid geweld te gebruiken is toegekend.

Dit lid verduidelijkt dat voor de toepassing van het voorgaande lid (het tweede lid dat met 3. is genummerd, over de exclusieve bevoegdheid van de rechtbank Midden-Nederland) bepaalde personen worden gelijkgesteld met een ambtenaar aan wie bij of krachtens artikel 7, eerste, achtste of negende lid, van de Politiewet 2012 of artikel 6, eerste lid, van de Wet op de bijzondere opsporingsdiensten de bevoegdheid geweld te gebruiken is toegekend. Het gaat om een persoon in de openbare dienst van een vreemde staat die in Nederland op door het volkenrecht toegelaten wijze zijn bediening uitoefent en aan wie de bevoegdheid geweld te gebruiken is toegekend.

Gerelateerde rechtspraak

Hoge Raad3x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:HR:2022:1910 - Relatieve bevoegdheid na herindeling: eerst ingestelde vervolging is bepalend

ECLI:NL:HR:2022:191020 december 2022Dit wetsartikel wordt 5 keer genoemd in deze uitspraak

Bij gelijktijdige bevoegdheid van rechtbanken door een gerechtelijke herindeling, bepaalt artikel 2 lid 2 Sv welke rechtbank exclusief bevoegd is. De rechtbank waar de vervolging het eerst werd ingesteld, zelfs als die toen onbevoegd was, krijgt de zaak toegewezen.

StrafrechtStrafprocesrecht, Materieel Strafrecht
Hoge Raad5x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:HR:2012:BU6094

ECLI:NL:HR:2012:BU60946 maart 2012Dit wetsartikel wordt 2 keer genoemd in deze uitspraak
StrafrechtStrafprocesrecht, Materieel Strafrecht
Hoge Raad3x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:HR:2009:BI4030

ECLI:NL:HR:2009:BI403030 juni 2009Dit wetsartikel wordt 3 keer genoemd in deze uitspraak
Hoge Raad2x keer aangehaald in latere zaken

ECLI:NL:HR:2024:75 - Hoge Raad: Aanvang vervolging ex artikel 6 Sv en relatieve bevoegdheid

ECLI:NL:HR:2024:7523 januari 2024Dit wetsartikel wordt 1 keer genoemd in deze uitspraak

De vervolging in de zin van artikel 6 lid 2 Sv vangt aan met het uitbrengen van de dagvaarding, niet met eerdere onderzoekshandelingen. Een verweer over de relatieve bevoegdheid moet in eerste aanleg worden gevoerd en kan niet voor het eerst in hoger beroep slagen.

StrafrechtStrafprocesrecht
Hoge Raad

ECLI:NL:HR:2002:AE3561

ECLI:NL:HR:2002:AE356124 december 2002Dit wetsartikel wordt 1 keer genoemd in deze uitspraak
StrafrechtInternationaal Strafrecht, Strafprocesrecht
Hoge Raad

ECLI:NL:HR:2002:AE3566

ECLI:NL:HR:2002:AE356624 december 2002Dit wetsartikel wordt 1 keer genoemd in deze uitspraak
StrafrechtInternationaal Strafrecht, Strafprocesrecht
Hoge Raad

ECLI:NL:HR:2002:AE3563

ECLI:NL:HR:2002:AE356324 december 2002Dit wetsartikel wordt 1 keer genoemd in deze uitspraak
StrafrechtInternationaal Strafrecht, Strafprocesrecht
Hoge Raad

ECLI:NL:HR:1942:244

ECLI:NL:HR:1942:24412 januari 1942Dit wetsartikel wordt 1 keer genoemd in deze uitspraak