Artikel 190 (Identiteitsvaststelling en bevraging door rechter-commissaris)
1. De rechter-commissaris stelt de identiteit van de verdachten, getuigen en deskundigen vast op de wijze, bedoeld in artikel 27a, eerste lid, eerste volzin. De rechter-commissaris is tevens bevoegd de identiteit van de verdachten vast te stellen op de wijze, bedoeld in artikel 27a, tweede lid, en van de getuigen op de wijze, bedoeld in artikel 27a, eerste lid, tweede volzin, indien over hun identiteit twijfel bestaat. Artikel 29c, tweede lid, is ten aanzien van de getuigen van overeenkomstige toepassing.
2. Indien de verdachte bekend is, vraagt de rechter-commissaris de getuigen en deskundigen, of zij bloed- of aanverwant zijn van de verdachte en zo ja, in welke graad.
3. De rechter-commissaris kan hetzij ambtshalve, hetzij op de vordering van de officier van justitie of op het verzoek van de verdachte of van de getuige, bepalen dat het vragen naar een gegeven als bedoeld in het eerste of tweede lid, achterwege zal worden gelaten, indien er gegrond vermoeden bestaat dat de getuige in verband met het afleggen van zijn verklaring overlast zal ondervinden of in de uitoefening van zijn beroep zal worden belemmerd. De rechter-commissaris neemt de maatregelen die redelijkerwijs nodig zijn om onthulling van dit gegeven te voorkomen.
4. De rechter-commissaris maakt in zijn proces-verbaal melding van de redenen waarom het bepaalde in het derde lid toepassing heeft gevonden.
5. In geval van een verhoor van een bedreigde getuige vinden het eerste en tweede lid geen toepassing.
6. In geval van een verhoor van een afgeschermde getuige wiens identiteit verborgen wordt gehouden, blijven het eerste en tweede lid buiten toepassing.
Uitleg in duidelijke taal
1. De rechter-commissaris stelt de identiteit van de verdachten, getuigen en deskundigen vast op de wijze, bedoeld in artikel 27a, eerste lid, eerste volzin. De rechter-commissaris is tevens bevoegd de identiteit van de verdachten vast te stellen op de wijze, bedoeld in artikel 27a, tweede lid, en van de getuigen op de wijze, bedoeld in artikel 27a, eerste lid, tweede volzin, indien over hun identiteit twijfel bestaat. Artikel 29c, tweede lid, is ten aanzien van de getuigen van overeenkomstige toepassing.
Dit lid bepaalt dat de rechter-commissaris de identiteit van verdachten, getuigen en deskundigen vaststelt op de manier die is omschreven in artikel 27a, eerste lid, eerste volzin. De rechter-commissaris heeft ook de bevoegdheid om de identiteit van verdachten vast te stellen op de manier zoals bedoeld in artikel 27a, tweede lid. Voor getuigen geldt dat hun identiteit ook kan worden vastgesteld op de wijze van artikel 27a, eerste lid, tweede volzin, maar alleen als er twijfel over hun identiteit bestaat. Artikel 29c, tweede lid, is op getuigen op een vergelijkbare manier van toepassing.
2. Indien de verdachte bekend is, vraagt de rechter-commissaris de getuigen en deskundigen, of zij bloed- of aanverwant zijn van de verdachte en zo ja, in welke graad.
Dit lid stelt dat als de verdachte bekend is, de rechter-commissaris aan de getuigen en deskundigen vraagt of zij familie zijn (bloed- of aanverwant) van de verdachte. Als dat zo is, vraagt de rechter-commissaris ook in welke graad zij familie zijn.
3. De rechter-commissaris kan hetzij ambtshalve, hetzij op de vordering van de officier van justitie of op het verzoek van de verdachte of van de getuige, bepalen dat het vragen naar een gegeven als bedoeld in het eerste of tweede lid, achterwege zal worden gelaten, indien er gegrond vermoeden bestaat dat de getuige in verband met het afleggen van zijn verklaring overlast zal ondervinden of in de uitoefening van zijn beroep zal worden belemmerd. De rechter-commissaris neemt de maatregelen die redelijkerwijs nodig zijn om onthulling van dit gegeven te voorkomen.
Dit lid geeft de rechter-commissaris de mogelijkheid om te beslissen dat het vragen naar bepaalde gegevens, zoals genoemd in het eerste of tweede lid (over identiteit of familierelatie), niet gebeurt. De rechter-commissaris kan dit uit eigen beweging (ambtshalve) doen, of op verzoek (vordering) van de officier van justitie, of op verzoek van de verdachte of de getuige. Dit kan alleen als er een gegrond vermoeden is dat de getuige door het afleggen van zijn verklaring last zal hebben (overlast zal ondervinden) of gehinderd zal worden in zijn beroep (in de uitoefening van zijn beroep zal worden belemmerd). Als de rechter-commissaris dit besluit, neemt hij ook de maatregelen die redelijkerwijs nodig zijn om te voorkomen dat dit gegeven bekend wordt.
4. De rechter-commissaris maakt in zijn proces-verbaal melding van de redenen waarom het bepaalde in het derde lid toepassing heeft gevonden.
Dit lid betekent dat de rechter-commissaris in het officiële verslag (proces-verbaal) moet opschrijven waarom de regels van het derde lid (het niet stellen van bepaalde vragen) zijn toegepast.
5. In geval van een verhoor van een bedreigde getuige vinden het eerste en tweede lid geen toepassing.
Dit lid betekent dat als een bedreigde getuige wordt verhoord, de regels uit het eerste en tweede lid (over identiteitsvaststelling en vragen naar familierelaties) niet gelden.
6. In geval van een verhoor van een afgeschermde getuige wiens identiteit verborgen wordt gehouden, blijven het eerste en tweede lid buiten toepassing.
Dit lid betekent dat als een afgeschermde getuige, van wie de identiteit geheim wordt gehouden, wordt verhoord, de regels uit het eerste en tweede lid (over identiteitsvaststelling en vragen naar familierelaties) niet van toepassing zijn.
Gerelateerde rechtspraak
ECLI:NL:HR:2014:230
ECLI:NL:HR:2006:AU5471
ECLI:NL:HR:2013:CA3300
ECLI:NL:HR:2017:722 - Gebruik bewijs van beperkt anonieme verbalisanten: voorwaarden en motiveringsplicht
Het gebruik van processen-verbaal van beperkt anonieme verbalisanten als bewijs is toegestaan. De rechter moet de beslissing hiertoe specifiek motiveren door de reden voor de anonimiteit te duiden en aan te tonen dat het ondervragingsrecht van de verdediging niet is geschaad.
ECLI:NL:HR:2018:666 - Gebruik verklaringen van bedreigde getuigen en beperkte toetsing door zittingsrechter
De zittingsrechter mag de statusverlening van een bedreigde getuige slechts marginaal toetsen. Alleen bij 'fundamentele gebreken' die het recht op een eerlijk proces (art. 6 EVRM) schenden, kan bewijsuitsluiting volgen. Voldoende compensatie voor het ondervragingsrecht is hierbij doorslaggevend.
ECLI:NL:HR:2009:BG6608
ECLI:NL:HR:2017:421 - Vrijwillige terugtred is ook mogelijk na een voltooide poging
De Hoge Raad oordeelt dat vrijwillige terugtred (art. 46b Sr) niet is uitgesloten bij een voltooide poging. Het gaat erom of de verdachte is teruggetreden voordat het misdrijf is voltooid, niet voordat sprake is van een strafbare poging.
ECLI:NL:HR:2017:723 - Gebruik bewijs van beperkt anonieme verbalisanten en de motiveringsplicht
Verklaringen van beperkt anonieme verbalisanten mogen voor het bewijs worden gebruikt, mits de rechter de noodzaak voor anonimiteit en het behoud van het ondervragingsrecht van de verdediging deugdelijk motiveert. Een verhoor bij de rechter-commissaris kan hierin een cruciale rol spelen.