Wetboek van Strafvordering

1. De officier van justitie kan, indien het belang van het onderzoek dit vordert, bij of terstond na de toepassing van artikel 126zl, eerste lid, 126zm, eerste of derde lid, of 126zn, eerste lid, degene van wie redelijkerwijs kan worden vermoed dat hij kennis draagt van de wijze van versleuteling van de in deze artikelen bedoelde gegevens, bevelen medewerking te verlenen aan het ontsleutelen van de gegevens door de versleuteling ongedaan te maken, dan wel deze kennis ter beschikking te stellen.

Dit betekent dat de officier van justitie de bevoegdheid heeft om, indien het belang van het onderzoek dit vordert, gelijktijdig met of direct (terstond) na de toepassing van artikel 126zl, eerste lid, artikel 126zm, eerste of derde lid, of artikel 126zn, eerste lid, een bevel te geven aan diegene van wie redelijkerwijs kan worden vermoed dat hij kennis heeft (kennis draagt) van de methode (wijze) van versleuteling van de gegevens die in de genoemde artikelen worden bedoeld. Dit bevel houdt in dat de betreffende persoon medewerking moet verlenen aan het ontsleutelen van de gegevens. Deze medewerking bestaat erin ofwel de versleuteling ongedaan te maken, ofwel deze kennis over de versleuteling ter beschikking te stellen.

2. Artikel 126nh, tweede lid, is van overeenkomstige toepassing.

Dit betekent dat de bepalingen van het tweede lid van artikel 126nh op een vergelijkbare wijze (van overeenkomstige toepassing) gelden voor de situatie die in dit artikel (artikel 126zp) is beschreven.