Terug naar bibliotheek
Eerste Boek. Algemeene bepalingen
Titel IVA. Bijzondere bevoegdheden tot opsporing
Achtste afdeling. Onderzoek in een geautomatiseerd werk
Artikel 126nba

Artikel 126nba (Bevel binnendringen en onderzoek geautomatiseerd werk)

Laatste versie

1. In geval van verdenking van een misdrijf als omschreven in artikel 67, eerste lid, dat gezien zijn aard of de samenhang met andere door de verdachte begane misdrijven een ernstige inbreuk op de rechtsorde oplevert, kan de officier van justitie, indien het onderzoek dit dringend vordert, bevelen dat een daartoe aangewezen opsporingsambtenaar binnendringt in een geautomatiseerd werk dat bij de verdachte in gebruik is en, al dan niet met een technisch hulpmiddel, onderzoek doet met het oog op:

a. de vaststelling van bepaalde kenmerken van het geautomatiseerde werk of de gebruiker, zoals de identiteit of locatie, en de vastlegging daarvan; b. de uitvoering van een bevel als bedoeld in de artikelen 126l of 126m; c. de uitvoering van een bevel als bedoeld in artikel 126g, waarbij de officier van justitie kan bepalen dat ter uitvoering van het bevel een technisch hulpmiddel op een persoon wordt bevestigd;

en, ingeval van een misdrijf, waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, dan wel een misdrijf dat bij algemene maatregel van bestuur is aangewezen;

d. de vastlegging van gegevens die in het geautomatiseerde werk zijn opgeslagen, of die eerst na het tijdstip van afgifte van het bevel worden opgeslagen, voor zover redelijkerwijs nodig om de waarheid aan de dag te brengen; e. de ontoegankelijkmaking van gegevens, bedoeld in artikel 126cc, vijfde lid. Artikel 11.7a van de Telecommunicatiewet is niet van toepassing op handelingen ter uitvoering van een bevel als bedoeld in de eerste volzin.

2. Het bevel, bedoeld in het eerste lid, is schriftelijk en vermeldt:

a. het misdrijf en indien bekend de naam of anders een zo nauwkeurig mogelijke aanduiding van de verdachte; b. zo mogelijk een nummer of een andere aanduiding waarmee het geautomatiseerde werk kan worden geïdentificeerd en, indien bekend, dat de gegevens niet in Nederland zijn opgeslagen; c. de feiten of omstandigheden waaruit blijkt dat de voorwaarden, bedoeld in het eerste lid, zijn vervuld; d. een aanduiding van de aard en functionaliteit van het technische hulpmiddel, bedoeld in het eerste lid, dat wordt gebruikt voor de uitvoering van het bevel; e. het onderdeel of de onderdelen, genoemd in het eerste lid, met het oog waarop het bevel wordt gegeven en, als dit het onderdeel a, d of e betreft, een duidelijke omschrijving van de te verrichten handelingen; f. ten aanzien van welk deel van het geautomatiseerde werk en welke categorie van gegevens aan het bevel uitvoering wordt gegeven; g. het tijdstip waarop, of de periode waarbinnen aan het bevel uitvoering wordt gegeven; h. in het geval het een bevel, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, betreft, een melding van het voornemen om een technisch hulpmiddel op een persoon te bevestigen.

3. Het bevel, bedoeld in het eerste lid, wordt gegeven voor een periode van ten hoogste vier weken. Het kan telkens voor een periode van ten hoogste vier weken worden verlengd.

4. Het bevel, bedoeld in het eerste lid, kan slechts worden gegeven na schriftelijke machtiging op vordering van de officier van justitie te verlenen door de rechter-commissaris. De machtiging vermeldt de onderdelen van het bevel en de periode waarvoor de machtiging van kracht is.

5. Het bevel, bedoeld in het eerste lid, kan schriftelijk en met redenen omkleed worden gewijzigd, aangevuld, verlengd of beëindigd, met dien verstande dat de officier van justitie voor wijziging, aanvulling of verlenging een machtiging van de rechter-commissaris behoeft. Bij dringende noodzaak kunnen de beslissing van de officier van justitie en de machtiging van de rechter-commissaris mondeling worden gegeven. De officier van justitie en de rechter-commissaris stellen deze in dat geval binnen drie dagen op schrift.

6. Nadat het onderzoek is beëindigd wordt het technische hulpmiddel verwijderd. Indien het technische hulpmiddel niet of niet volledig kan worden verwijderd en dit risico’s oplevert voor het functioneren van het geautomatiseerde werk stelt de officier van justitie de beheerder van het geautomatiseerde werk daarvan in kennis en stelt de nodige informatie ter beschikking ten behoeve van de volledige verwijdering. Het bepaalde in artikel 126cc, eerste lid, is van overeenkomstige toepassing.

7. Het toezicht op de uitvoering van het bevel, bedoeld in het eerste lid, door de ambtenaren, bedoeld in artikel 141, onderdeel d, en de personen, bedoeld in artikel 142, eerste lid, onderdeel b, wordt uitgeoefend door de inspectie, bedoeld in artikel 65 van de Politiewet 2012, overeenkomstig het bepaalde in hoofdstuk 6 van de Politiewet 2012.

8. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld omtrent:

a. de autorisatie en deskundigheid van de opsporingsambtenaren die kunnen worden belast met het binnendringen en het onderzoek, bedoeld in het eerste lid, en de samenwerking met andere opsporingsambtenaren; b. de geautomatiseerde vastlegging van gegevens over de uitvoering van het bevel, bedoeld in het eerste lid.

9. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de toepassing van de bevoegdheid, bedoeld in het eerste lid, in de gevallen waarin niet bekend is waar de gegevens zijn opgeslagen.

Uitleg in duidelijke taal

1. In geval van verdenking van een misdrijf als omschreven in artikel 67, eerste lid, dat gezien zijn aard of de samenhang met andere door de verdachte begane misdrijven een ernstige inbreuk op de rechtsorde oplevert, kan de officier van justitie, indien het onderzoek dit dringend vordert, bevelen dat een daartoe aangewezen opsporingsambtenaar binnendringt in een geautomatiseerd werk dat bij de verdachte in gebruik is en, al dan niet met een technisch hulpmiddel, onderzoek doet met het oog op:

Dit lid bepaalt dat wanneer er een verdenking is van een misdrijf zoals omschreven in artikel 67, eerste lid, en dit misdrijf door zijn aard of in samenhang met andere misdrijven van de verdachte een ernstige inbreuk op de rechtsorde vormt, de officier van justitie een bevel kan geven. Dit mag alleen als het onderzoek dit dringend noodzakelijk maakt. Het bevel houdt in dat een specifiek aangewezen opsporingsambtenaar mag binnendringen in een geautomatiseerd werk (zoals een computer of netwerk) dat de verdachte gebruikt. Deze ambtenaar mag dan, eventueel met een technisch hulpmiddel, onderzoek doen gericht op de hieronder genoemde doelen:

a. de vaststelling van bepaalde kenmerken van het geautomatiseerde werk of de gebruiker, zoals de identiteit of locatie, en de vastlegging daarvan;

Dit onderdeel specificeert dat het onderzoek gericht kan zijn op het vaststellen van specifieke kenmerken van het geautomatiseerde werk zelf of van de gebruiker ervan, bijvoorbeeld de identiteit of de locatie van de gebruiker of het werk, en het vastleggen van deze kenmerken.

b. de uitvoering van een bevel als bedoeld in de artikelen 126l of 126m;

Dit onderdeel geeft aan dat het onderzoek ook kan dienen ter uitvoering van een bevel dat is gegeven op basis van artikel 126l (opnemen van vertrouwelijke communicatie) of artikel 126m (onderzoek van communicatiegegevens) van het Wetboek van Strafvordering.

c. de uitvoering van een bevel als bedoeld in artikel 126g, waarbij de officier van justitie kan bepalen dat ter uitvoering van het bevel een technisch hulpmiddel op een persoon wordt bevestigd;

Dit onderdeel stelt dat het onderzoek kan worden ingezet voor de uitvoering van een bevel op grond van artikel 126g (stelselmatige observatie). Hierbij kan de officier van justitie ook bepalen dat er een technisch hulpmiddel op een persoon wordt bevestigd om dit bevel uit te voeren.

en, ingeval van een misdrijf, waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, dan wel een misdrijf dat bij algemene maatregel van bestuur is aangewezen;

Deze zinsnede voegt een voorwaarde toe specifiek voor de hierna volgende onderdelen d en e: deze mogen alleen worden uitgevoerd indien het gaat om een misdrijf waarop volgens de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaar of meer staat, of een misdrijf dat specifiek is aangewezen in een algemene maatregel van bestuur.

d. de vastlegging van gegevens die in het geautomatiseerde werk zijn opgeslagen, of die eerst na het tijdstip van afgifte van het bevel worden opgeslagen, voor zover redelijkerwijs nodig om de waarheid aan de dag te brengen;

Dit onderdeel, onder de voorwaarde van de zojuist genoemde zwaardere misdrijven, staat toe dat gegevens worden vastgelegd die al in het geautomatiseerde werk zijn opgeslagen, of gegevens die pas na de afgifte van het bevel worden opgeslagen. Dit mag alleen voor zover dit redelijkerwijs noodzakelijk is om de waarheid te achterhalen.

e. de ontoegankelijkmaking van gegevens, bedoeld in artikel 126cc, vijfde lid. Artikel 11.7a van de Telecommunicatiewet is niet van toepassing op handelingen ter uitvoering van een bevel als bedoeld in de eerste volzin.

Dit onderdeel, eveneens onder de voorwaarde van zwaardere misdrijven, maakt het mogelijk gegevens ontoegankelijk te maken, zoals bedoeld in artikel 126cc, vijfde lid (het veiligstellen van gegevens die anders verloren zouden gaan of gewijzigd zouden worden). Het stelt verder dat artikel 11.7a van de Telecommunicatiewet (dat betrekking heeft op de bewaarplicht van telecommunicatiegegevens) niet van toepassing is op handelingen die worden verricht ter uitvoering van het bevel tot onderzoek in een geautomatiseerd werk zoals beschreven in de eerste zin van lid 1.

2. Het bevel, bedoeld in het eerste lid, is schriftelijk en vermeldt:

Dit lid stelt dat het bevel om een geautomatiseerd werk binnen te dringen en te onderzoeken schriftelijk moet zijn en de volgende informatie moet bevatten:

a. het misdrijf en indien bekend de naam of anders een zo nauwkeurig mogelijke aanduiding van de verdachte;

Het bevel moet het specifieke misdrijf noemen waarvan de persoon wordt verdacht. Als de naam van de verdachte bekend is, moet deze worden vermeld; anders moet een zo precies mogelijke omschrijving van de verdachte worden gegeven.

b. zo mogelijk een nummer of een andere aanduiding waarmee het geautomatiseerde werk kan worden geïdentificeerd en, indien bekend, dat de gegevens niet in Nederland zijn opgeslagen;

Indien mogelijk, moet het bevel een nummer of andere specifieke aanduiding bevatten waarmee het geautomatiseerde werk (bijvoorbeeld IP-adres, serienummer) kan worden geïdentificeerd. Ook moet vermeld worden, als dit bekend is, dat de gegevens niet in Nederland zijn opgeslagen.

c. de feiten of omstandigheden waaruit blijkt dat de voorwaarden, bedoeld in het eerste lid, zijn vervuld;

Het bevel moet de feiten of omstandigheden beschrijven waaruit blijkt dat voldaan is aan de voorwaarden die in het eerste lid zijn gesteld voor het mogen geven van zo'n bevel (zoals de verdenking van een ernstig misdrijf en de dringende noodzaak voor het onderzoek).

d. een aanduiding van de aard en functionaliteit van het technische hulpmiddel, bedoeld in het eerste lid, dat wordt gebruikt voor de uitvoering van het bevel;

Het bevel moet aangeven welk soort technisch hulpmiddel zal worden gebruikt om het bevel uit te voeren en wat de functionaliteit van dat hulpmiddel is.

e. het onderdeel of de onderdelen, genoemd in het eerste lid, met het oog waarop het bevel wordt gegeven en, als dit het onderdeel a, d of e betreft, een duidelijke omschrijving van de te verrichten handelingen;

Het bevel moet specificeren welk(e) van de in het eerste lid genoemde doelen (a t/m e) worden nagestreefd met het onderzoek. Als het bevel wordt gegeven met het oog op onderdeel a (vaststellen kenmerken), d (vastleggen gegevens) of e (ontoegankelijk maken gegevens), dan moet een duidelijke omschrijving worden gegeven van de handelingen die zullen worden verricht.

f. ten aanzien van welk deel van het geautomatiseerde werk en welke categorie van gegevens aan het bevel uitvoering wordt gegeven;

Het bevel moet specificeren op welk deel van het geautomatiseerde werk het onderzoek zich richt en welke categorieën van gegevens zullen worden onderzocht.

g. het tijdstip waarop, of de periode waarbinnen aan het bevel uitvoering wordt gegeven;

Het bevel moet het precieze tijdstip of de periode aangeven waarbinnen het bevel zal worden uitgevoerd.

h. in het geval het een bevel, bedoeld in het eerste lid, onderdeel c, betreft, een melding van het voornemen om een technisch hulpmiddel op een persoon te bevestigen.

Indien het bevel wordt gegeven voor de uitvoering van een bevel zoals bedoeld in het eerste lid, onderdeel c (stelselmatige observatie), moet het bevel vermelden dat er een voornemen is om een technisch hulpmiddel op een persoon te bevestigen.

3. Het bevel, bedoeld in het eerste lid, wordt gegeven voor een periode van ten hoogste vier weken. Het kan telkens voor een periode van ten hoogste vier weken worden verlengd.

Dit lid bepaalt dat het bevel voor het binnendringen en onderzoeken van een geautomatiseerd werk wordt afgegeven voor een maximale periode van vier weken. Dit bevel kan steeds opnieuw verlengd worden, telkens voor een periode van maximaal vier weken.

4. Het bevel, bedoeld in het eerste lid, kan slechts worden gegeven na schriftelijke machtiging op vordering van de officier van justitie te verlenen door de rechter-commissaris. De machtiging vermeldt de onderdelen van het bevel en de periode waarvoor de machtiging van kracht is.

Dit lid stelt dat het bevel alleen mag worden gegeven nadat de rechter-commissaris hiervoor een schriftelijke machtiging heeft verleend. Deze machtiging wordt verleend op vordering (een formeel verzoek) van de officier van justitie. De machtiging moet de specifieke onderdelen van het bevel vermelden en de periode waarvoor de machtiging geldig is.

5. Het bevel, bedoeld in het eerste lid, kan schriftelijk en met redenen omkleed worden gewijzigd, aangevuld, verlengd of beëindigd, met dien verstande dat de officier van justitie voor wijziging, aanvulling of verlenging een machtiging van de rechter-commissaris behoeft. Bij dringende noodzaak kunnen de beslissing van de officier van justitie en de machtiging van de rechter-commissaris mondeling worden gegeven. De officier van justitie en de rechter-commissaris stellen deze in dat geval binnen drie dagen op schrift.

Dit lid regelt dat het bevel schriftelijk en met opgaaf van redenen kan worden gewijzigd, aangevuld, verlengd of beëindigd. Belangrijk is dat voor een wijziging, aanvulling of verlenging de officier van justitie opnieuw een machtiging van de rechter-commissaris nodig heeft. In gevallen van dringende noodzaak mogen de beslissing van de officier van justitie en de machtiging van de rechter-commissaris mondeling worden gegeven. Zowel de officier van justitie als de rechter-commissaris moeten deze mondelinge beslissingen dan binnen drie dagen op schrift stellen.

6. Nadat het onderzoek is beëindigd wordt het technische hulpmiddel verwijderd. Indien het technische hulpmiddel niet of niet volledig kan worden verwijderd en dit risico’s oplevert voor het functioneren van het geautomatiseerde werk stelt de officier van justitie de beheerder van het geautomatiseerde werk daarvan in kennis en stelt de nodige informatie ter beschikking ten behoeve van de volledige verwijdering. Het bepaalde in artikel 126cc, eerste lid, is van overeenkomstige toepassing.

Dit lid bepaalt dat nadat het onderzoek is afgerond, het gebruikte technische hulpmiddel moet worden verwijderd. Als het hulpmiddel niet of niet volledig kan worden verwijderd en dit risico's meebrengt voor de werking van het geautomatiseerde werk, dan moet de officier van justitie de beheerder van dat werk hierover informeren. De officier van justitie moet dan ook de benodigde informatie verstrekken om volledige verwijdering mogelijk te maken. De bepalingen uit artikel 126cc, eerste lid (over het proces-verbaal van het onderzoek naar gegevens) zijn hierop op een vergelijkbare manier van toepassing.

7. Het toezicht op de uitvoering van het bevel, bedoeld in het eerste lid, door de ambtenaren, bedoeld in artikel 141, onderdeel d, en de personen, bedoeld in artikel 142, eerste lid, onderdeel b, wordt uitgeoefend door de inspectie, bedoeld in artikel 65 van de Politiewet 2012, overeenkomstig het bepaalde in hoofdstuk 6 van de Politiewet 2012.

Dit lid regelt het toezicht op de uitvoering van het bevel. Dit toezicht op de opsporingsambtenaren (genoemd in artikel 141, onderdeel d van het Wetboek van Strafvordering, zijnde buitengewoon opsporingsambtenaren) en de personen die hen bijstand verlenen (genoemd in artikel 142, eerste lid, onderdeel b), wordt uitgeoefend door de inspectie die genoemd wordt in artikel 65 van de Politiewet 2012 (de Inspectie Justitie en Veiligheid). Dit toezicht gebeurt volgens de regels vastgelegd in hoofdstuk 6 van de Politiewet 2012.

8. Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld omtrent:

Dit lid geeft aan dat er nadere regels zullen worden vastgesteld in een algemene maatregel van bestuur (een door de regering vastgestelde uitvoeringsregeling) over de volgende onderwerpen:

a. de autorisatie en deskundigheid van de opsporingsambtenaren die kunnen worden belast met het binnendringen en het onderzoek, bedoeld in het eerste lid, en de samenwerking met andere opsporingsambtenaren;

Deze regels betreffen de autorisatie (bevoegdverklaring) en de vereiste deskundigheid van de opsporingsambtenaren die de taak krijgen om binnen te dringen in een geautomatiseerd werk en het onderzoek uit te voeren, zoals bedoeld in het eerste lid. Ook de samenwerking met andere opsporingsambtenaren zal hierin worden geregeld.

b. de geautomatiseerde vastlegging van gegevens over de uitvoering van het bevel, bedoeld in het eerste lid.

Deze regels gaan over hoe gegevens met betrekking tot de uitvoering van het bevel (zoals de uitgevoerde handelingen) op een geautomatiseerde manier moeten worden vastgelegd.

9. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld over de toepassing van de bevoegdheid, bedoeld in het eerste lid, in de gevallen waarin niet bekend is waar de gegevens zijn opgeslagen.

Dit lid bepaalt dat er via een algemene maatregel van bestuur ook regels kunnen worden opgesteld voor situaties waarin de bevoegdheid om een geautomatiseerd werk binnen te dringen en te onderzoeken wordt toegepast, maar waarbij niet bekend is waar de betreffende gegevens fysiek zijn opgeslagen.